[2] Als zij bij ons aankomen, buigen zij zeer diep voor ons en als eerste zien zij daar hun loods terug, die zij meteen heel vriendelijk vragen wat zij hem schuldig zijn.
[3] De LOODS verklaart echter: "Ik ben slechts een dienaar van mijn Heer, van Wie ik alles krijg wat ik nodig heb. Daarom neem ik ook absoluut van niemand een beloning aan, want die komt alleen mijn Heer toe!"
[4] De AFGEVAARDIGDEN vragen dan aan de loods: "Waar en wie is dan die gelukkige heer van u?"
[5] RAPHAËL wijst met zijn rechter hand naar Mij en zegt: "Hij is het, ga naar Hem en vraag het Hem en Hij zal u zeggen wat u Hem schuldig bent!"
[6] De BEIDEN buigen voor de engel en gaan dan meteen naar Mij toe. Bij Mij gekomen, vallen zij naar Perzisch gebruik op hun aangezichten en zeggen, op de grond liggend: "Heer, wiens stralende gelaat wij niet durven aan te zien! U heeft uw heel vaardige en roekeloze loods in het grootste gevaar naar ons toegezonden, terwijl wij anders zeker verloren geweest zouden zijn! Wij zijn echter geen armen, die niets hebben om zo'n dienst naar behoren te belonen. Wij zijn zeer rijke mensen en verlangen van niemand iets voor niets en zeker niet zo'n onbetaalbare dienst. Wat zijn wij u schuldig voor onze redding uit het hoogste levensgevaar?
[7] IK zeg: "Ten eerste, dat jullie als mensen niet blijven liggen, maar zoals ónze zeden dat voorschrijven, rechtop en oprecht voor ons staan; want wij zijn geen ijdele en hoogmoedige groten uit het slaafse Perzische rijk. Dan pas zullen wij met elkaar een woordje spreken over de vergoed mg voor het redden!"
[8] Na die woorden gaan beiden staan en vragen Mij vriendelijk dankend, hun het loon voor de redding mee te delen.
[9] Maar IK zeg: "Ik weet, waar u vandaan komt en waarom u hierheen bent gekomen. Ik weet, dat u zo rijk aan goud, zilver en edelstenen bent als maar weinig Joden in het grote Jeruzalem. Ik weet, dat u voor uw redding zoveel zoudt willen betalen als u in deze nu verwoeste stad bij Griekse kooplieden hebt uitstaan en dus te vorderen hebt, maar waarvan u waarschijnlijk nooit meer iets zult ontvangen!
[10] Het loon, dat Ik van u zou kunnen vragen, zou dus, omdat u Perzen bent en onze verwanten, gevoeglijk net zo extreem hoog kunnen zijn als uw gewisse verlies hier bij deze nu in de boshutten onderdak zoekende, Griekse handelaars. Wat zou u daarmee bereiken? U zou het dáár innen en hier weer netjes afgeven! En dan zou u weel' naar huis gaan zoals u hier bent gekomen!
[11] Ik reken u voor de redding echter niets en geef u zelfs de verzekering dat het oponthoud hier en zelfs de tocht hierheen en van hier naar Genezareth terug, vanwaar u per schip hierheen kwam, u geen stater zal kosten! (Want het schip was van Ebahl en het waren ook zijn schippers.) Bent u het daarmee eens?"
[12] De beide AFGEVAARDIGDEN zeggen: "Heer, u, die nog de volle kracht van de bloeiende jeugd bezit, maar daarnaast ook vol echte Salomonswijsheid schijnt te zijn en dat ook waarachtig bent, -dat wat u nu als prijs voor onze redding heeft genoemd, wilden wij toch al voor de ene helft aan de tempel te Jeruzalem en voor de andere helft aan de arme Joden in deze omgeving schenken, als de kooplieden van deze plaats ons de niet geringe som hadden kunnen betalen.
[13] Maar omdat hen zo'n hard lot heeft getroffen, hebben wij helemaal geen moeite met dit verlies en zijn wij bereid hen met een tweemaal zo groot bedrag zonder tegenprestatie en zonder rente behulpzaam te zijn. U willen wij daarnaast nog voor onze redding met het grootste genoegen ter wereld de genoemde tienduizend pond als loon schenken! Want weet u, heer van deze streek, wij zijn erg rijk. Wij zouden onze aardse schatten nog op geen honderdduizend kamelen hierheen kunnen brengen ook al droeg iedere kameel een last van vierduizend pond (Een Perzisch pond zou tegenwoordig een waarde hebben van 5 tot 6 lot. J.Lorber) Bovendien bezitten wij veel landerijen en veel grote kudden. Daarom doet het ons nu eigenlijk niets; verlang maar wat u wilt en het zal ons alleen maar een genoegen doen uw wil en uw besluit uit te voeren! Want in de steden van Judéa belopen onze tegoeden nog wel tienmaal zoveel! Wij geven u meteen baar geld of gedekte wissels.
[14] Wat u, o heer van deze streek, het beste schikt, zullen wij doen. Want vrekkig en krenterig zijn wij nog nooit geweest! Wij weten best dat rijkdom zich steeds in de hand van de almachtige bevindt, die een mens van de ene op de andere dag gegeven, maar ook genomen kan worden! Wij zijn alleen maar zaakwaarnemers, de enige heer daarvan is de Heer, God van Abraham, Isaäk en Jacob!
[15] Hieraan kunt u wel zien met wat voor mensen u te doen heeft. Zegt u dus maar wat u wilt, dan zullen wij uw wens, die zeker wijs zal zijn, uitvoeren!"
[16] IK zeg: "Het blijft bij wat Ik eenmaal heb gezegd! Want Ik ken jullie en al jullie omstandigheden, en jullie doen voldoende als je aan Mijn verlangen voldoet. Als jullie echter de werkelijk armen nog meer willen helpen, zal niemand jullie wat in de weg leggen. Maar hier kunnen jullie iets krijgen dat onnoemelijk veel meer waard is dan jullie haast onmetelijke, aardse schatten! -Daar spreken we echter later verder over!"
[17] De beide AFGEVAARDIGDEN zeggen: "U schijnt een vreemde wijze te zijn! De schatten van deze aarde schijnen u niets te doen en ook schijnt u geen speciale vriend te zijn van een misschien wat overdreven weldadigheid! Geestelijke schatten zijn u beslist meer waard dan al het goud van de aarde! In dat opzicht heeft u ook helemaal gelijk, want de geestelijke schatten duren eeuwig, terwijl de aardse voor ieder mens slechts duren tot het graf en dan is het daarmee gedaan voor degene die van deze aarde werd weggenomen!
[18] Ja, wijze heer, geeft u ons maar de schatten der wijsheid, -die zullen ons liever zijn dan al ons geld, onze edelstenen en zware zilvermassa's! -Maar nu gaan we weg om onze broeders dit alles getrouwen precies over te brengen!"
[19] IK zeg: " Ja ja, ga en vertel alles aan uw broeders en kom met hen weer terug. Zonder de schippers bent u maar met twintig man en er is hier genoeg plaats voor u!"
[20] "Jawel!" zeggen de verheugde AFGEVAARDIGDEN, "plaats genoeg voor ons, het is alleen de vraag of u ook zo vriendelijk wilt zijn ons wijsheid mee te geven. Bij ons in Perzië wordt de echte wijsheid steeds zeldzamer en in plaats daarvan breidt de toverkunst van de heidense priesters zich steeds meer uit. Die zal eerstdaags nog zelfs alle wijsheid van de daar wonende Joden te niet doen, -vooral als de koning de heers en hebzuchtige priesters en afgodendienaars macht geeft, hetgeen zeer te vrezen is, omdat zij de koning het vuur na aan de schenen leggen en hem dag en nacht proberen te overtuigen. Wij hebben hen tot nog toe nog te vriend gehouden door onze grote rijkdom, maar deze kwaadwillige mensen zijn ook in staat onmetelijke schatten te vergaren en bij iedere gelegenheid helpen zij daarmee de verkwistende koning uit de nood. En daarom zullen zij het wel zover brengen dat de overigens goedhartige koning onverdraagzamer zal worden. -Maar later daarover meer, nu moeten wij eerst de wachtende broeders vertellen wat wij hier hebben gehoord!" - Na deze woorden buigen zij en gaan snel naar hun broeders. Daar aangekomen, brengen zij waarheidsgetrouw verslag uit van al het gehoorde en praten met hun gezellen en gezellinnen over veel zaken.
«« 191 / 246 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.