[2] MARCUS zegt: "Hij heeft ons in jullie belang verboden om Hem voortijdig aan jullie bekend te maken, daarom zeggen wij het nu ook nog; met, maar vandaag zal het goede moment nog wel aanbreken waarop jullie met een blij hart Hem, en door Hem veel van jullie dwalingen, zullen leren kennen!"
[3] De SPREKER zegt: "Vriend, met dat blije hart zal het op deze aarde wijselijk nog wel eeuwig duren! Want zielen, zoals die van ons kunnen doordat het doorstane leed te groot was, op deze domme wereld wel nooit meer blij worden! Misschien eens in een andere meer volmaakte levensgraad, maar in deze vrijwel gebroken lichamen nooit!"
[4] Dan zegt de vlakbij staande CYRENIUS: "Kijk, ik ben de Romeinse opperstadhouder van geheel Azië en een deel van Afrika, evenals van Griekenland! Ik heb jullie nu leren kennen en ik heb vastgesteld dat jullie geen gewone mensen zijn. Ik neem jullie onder mijn hoede en het zal jullie nooit aan iets ontbreken en er zal ook wel een voor jullie geestkracht passende bezigheid gevonden worden.
[5] Maar je moet in 't vervolg wat redelijker zijn, zodat je ons Romeinen met zo zonder meer voor duivels aanziet, zij het dan van de wat betere soort en meteen goede duivels noemt zoals je mijn oude, rechtschapen Marcus deed! Wij zijn toch net zo goed mensen als jullie. Dat jullie, weliswaar om ons nog onbekende redenen van het goddelijk raadsbesluit grote beproevingen hebben moeten doorstaan en daardoor ook ongehoorde pijnen hebben geleden, waardoor jullie zielen echter, naar het mij toeschijnt, zeer zijn gelouterd, dat kunnen wij, die door jullie voor duivels worden aangezien, niet helpen. Maar je genezing hebben jullie nu aan ons te danken en in het bijzonder aan één van ons, die een zogezegd almachtige Heiland is en je ziet dus wel dat wij ons absoluut niet duivels tegenovér jullie hebben gedragen!?
[6] Zoals gezegd, moeten jullie daarom wat redelijker zijn in jullie uiteraard heus niet geheel onjuiste opvatting. Dan is het wel zeker dat je binnenkort heel blij zult worden."
[7] De SPREKER zegt, terwijl hij nu, reeds behoorlijk gesterkt, opstaat: "Vriend, kijk eens naar de bodem van deze aarde; je ziet slechte goede en hartverheffende dingen. De kruiden en het gras verkwikken je ogen en de zachte golving van de zee stemt je blij, want je ziet niet hoe onder al deze mooie dingen talloze, zich ontwikkelende duiveltjes hun kwade, dood en verderf brengende koppen opsteken en laten opduiken!
[8] Je ziet wel de mooie golving van de zee, maar de.dood brengende monsters onder de lieflijk spelende golfjes zie je niet! Jij ziet overal een verheven leven aan het werk, wij zien niets dan de dood en een onophoudelijke achtervolging van al het goede en betere leven. Jij ziet alleen maar vriendschap en ten opzichte van het geringe aantal vijanden dat je ziet, heb je ook macht genoeg om te denken dat zij voor jou geheel onschadelijk zijn; wij zien daarentegen niets anders dan vrijwel zuivere, voor het grootste deelonoverwinnelijke vijanden!
[9] O vriend, met zo'n onfeilbaar gezichtsvermogen is het echt wel moeilijk ooit vrolijk te zijn! Ontneem ons dit treurige vermogen of geef ons een juiste verklaring van al datgene wat we zien en dan zullen wij even vrolijk en opgewekt worden als jij!
[10] Na onvoorstelbaar lange wereldtijden kan er voor een ziel die alle levensgraden heeft doorworsteld misschien wel eens een beter lot zijn, maar wie kan ons daarover zekerheid geven? Welke ongehoorde gevechten en stormen zal de arme ziel echter nog moeten doorstaan voor het zover is?! Zal zij daar wel als overwinnaar uit te voorschijn komen of zal zij voor eeuwig ten onder gaan? Welke zekerheid heb jij voor a.l..die dingen?
[11] Kijk, wij zien zeker dingen en omstandigheden waar jij. nog nooit enig besef van hebt gehad, maar van een bepaalde zekerheld over de eenmaal komende, zalige toestand na de dood van het lichaam zien wij nergens iets, -maar wel een voortdurend waken, zorgen en strijden! Wij zeggen het je zoals wij het zien.
[12] leder leven is steeds een strijd met de dood, net zoals iedere beweging een voortdurende strijd is met de rust die steeds probeert te storen. De rust zelf echter strijdt steeds met de beweging omdat in haar de doorlopende drang naar beweging steeds strijdvaardig klaar staat.
[13] Wie zal er tenslotte winnen? De rust, die steeds de beweging zoekt of de beweging, die op gelijke wijze steeds de rust zoekt?
[14] Sinds jouw oereerste levenskiem heb je tot nu toe steeds maar gestreden en verder zul je eeuwig steeds opnieuw weer strijden; en zolang je zult strijden, zul je ook een leven hebben, maar geen ander dan alleen maar één dat voortdurend strijdt, dat slechts zeer spaarzame momenten van zaligheid zal kenen! Maar wanneer zal uit deze eeuwige strijd eindelijk de volle overwinning te voorschijn komen in de vorm van een echte zaligheid, waarin geen strijd meer wordt gevoerd?
[15] Het is daarom makkelijk gezegd om opgewekt van gemoed en blij van hart te zijn, maar het gemoed van de ziel vraagt daarbij net als jullie Romeinen: Cur, quomodo, quando et quibus auxiliis? (Waarom, hoe wanneer en waardoor krijgen wij hulp?) Heb je ons nu enigszins begrepen?':
«« 26 / 246 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.