[2] Nu doet de vraag zich voor: Wat is de oorsprong van de eerste zonden van het Koninkrijk van Lucifer?
[3] Hier moet men de diepte der goddelijke wijsheid wederom betrachten en zien, waaruit koning Lucifer tot een schepsel gemaakt is, of, wat de eerste bron der boosheid in hem geweest is. Zowel de duivel en zijn aanhang, alsook alle goddeloze mensen, die in het verderf zijn gestort door eigen schuld, zeggen, dat God hun onrecht aandoet, wanneer Hij hen verstoot. De huidige wereld kan ook wel zeggen, dat God het in zijn wijze raad alzo heeft besloten, dat sommige mensen zalig zullen worden en sommigen verdoemd, en dat God daartoe vorst Lucifer heeft verstoten, opdat hij een voorwerp van Gods toorn zou zijn. Alsof de hel of het boze er van eeuwigheid af geweest zou zijn en het in Gods bedoeling lag, dat er schepselen in die hel zouden moeten verblijven! Sommigen zeggen en trachten met de Schrift dit te bewijzen, terwijl zij toch geen kennis hebben van den ware God, noch van de Schriften, hoewel in de Schrift wel sommige dingen verkeerd zijn opgetekend.
[4] Christus zegt: De duivel is een mensenmoordenaar en een leugenaar van den beginne af geweest en hij is in de waarheid niet staande gebleven. Omdat echter de redetwisters en degenen, die menen recht te spreken, hem (de duivel) getrouwelijk bijstaan en de Goddelijke Waarheid in leugen verdraaien, en omdat zij van God een grimmige en naijverige duivel maken, die het boze heeft geschapen en in stand wil houden, zo zijn zij allen met elkander, tezamen met de duivel moordenaars en leugenaars. Want zoals de duivel de stichter en de Vader der hel en verdoemenis is, en hij de hel zelf gebouwd en gereed gemaakt heeft tot zijn koninklijke verblijfplaats, zo zijn ook degenen die de duivel helpen de leugen te bekrachtigen en de barmhartige, vriendelijke God een moordenaar en een naijverig vernietiger noemen, bouwmeesters van de leugen en de verdoemenis en zij verdraaien Gods Waarheid in leugen. Want in de profeten spreekt God: Zo waarachtig als Ik leef, zo Ik lust heb in de dood des goddelozen. Maar daarin heb Ik lust, dat de goddeloze zich bekere van zijne weg en leve. En in de Psalmen staat (Psalm 5:5), Want Gij zijt geen God, die lust heeft aan goddeloosheid. Daartoe heeft God de mensen wetten gegeven, en hen het kwade verboden en het goede bevolen. Zo God dan het boze wilde en óók het goede, zo zou Hij het met Zichzelf oneens zijn en daaruit zou volgen, dat er een verwoesting zou plaats grijpen in het Wezen van God; dat het ene tegen het andere zou opstaan en het een het andere zou vernietigen.
[5] Hoe dit nu alles zo geworden is, of, hoe de boosheid haar eerste bron, haar oorsprong of begin gehad heeft, wil ik in de grootste eenvoud verklaren.
[6] De geest nodigt daartoe alle verdwaalde en door de duivel verleide mensen uit, opdat zij het mogen begrijpen. Wie zich nu niet hoeden wil voor zijn leugens, terwijl hij dit toch wel kan, voor hem is er geen raad, hier noch elders. Wie met hem zaaien wil, die zal óók met hem oogsten.
[7] De oogst is reeds uit, en een ieder zal oogsten, wat hij gezaaid heeft. Hier wil ik de mij toevertrouwde schat aan anderen uitdelen, zoals het mij bevolen is; wie met mij handelen en woekeren wil, die is daartoe vrij, of hij nu een Christen, een jood, een Turk of een heiden is, dit is mij alles hetzelfde. Mijn koophuis staat voor iedereen open en niemand zal bedrogen worden; aan ieder zal recht geschieden. Dat een ieder nu toeziet dat hij zodanig handel drijve, dat hij zijnen Heer rente verwerve, want ik vrees, dat er wel eens een koopman zal zijn, die het niet eens zal zijn met hetgeen ik te koop heb te bieden, daar mijn koopwaar menigeen onbekend zal zijn, en ook niet ieder mens mijn taal zal verstaan. Daarom wil ik iedereen waarschuwen, dat hij voorzichtig handelt en zich niet voorstelt, dat hij rijk is en niet arm kan worden; waarlijk, ik heb wonderbare zaken te koop; niet iedereen zal dat verstaan.
[8] Wanneer er nu iemand in het verderf zou komen, dat hij zichzelf daarvan de schuld moge geven; hij behoeft Licht in zijn binnenste, opdat zijn verstand en zijn gemoed daardoor verlicht zullen worden. Wanneer hij dat niet heeft, is het beter, dat hij niet gaat tot mijn koophuis, of hij bedriegt zichzelve, want de zaken, die ik te koop heb, zijn zeer edel en duur en hebben een scherp verstand nodig, om goed te worden onderscheiden; neem u daarom in acht en stijg niet op, zo ge geen ladder ziet, of ge zult vallen. Mij echter is de ladder Jacobs getoond, op dezelve ben ik in de Hemel gestegen, en heb mijne waren ontvangen, die ik te koop heb; wil iemand mij naklimmen op deze ladder, hij zie toe, dat hij niet dronken zij, maar omgord met het zwaard des geestes. Want hij moet langs een gruwelijke afgrond omhoog stijgen, en hij zou wel eens duizelig kunnen worden; voorts moet hij het Hellerijk passeren, alwaar hij hoon en spot zal moeten verduren; dat zal hij wel bemerken. Ik heb het zelf in deze strijd ook dikwijls met een treurig hart moeten ervaren, dat de zon voor mij is ondergegaan, maar dan is zij toch wederom opgegaan. En hoe vaker zij verduisterd werd, des te helderder en schoner ging zij weer op.
[9] Dit schrijf ik niet tot eigen lof, maar omdat het u mogelijk ook zo zou gaan en ge dus, nu ge dit weet, niet behoeft te wanhopen. Want dit alles kost veel arbeidens; hij, die tussen Hemel en hel met de duivel vechten wil, wete dit wel. De duivel is een machtige vorst. Zie daarom toe, dat ge het pantser des geestes aandoet, kom anders niet naar mijn koophuis, of ge zult verkeerdelijk handelen met mijne koopwaar. Ge moet de duivel en de wereld versagen, wilt ge een waar strijder zijn, anders zult ge niet overwinnen; zo ge echter niet overwint, laat mijn boek met rust en blijf bij het oude of ge zult het loon des bozen ontvangen. Dwaalt niet; God laat zich niet bespotten (Gal. 6:7). Het is voorwaar een enge weg, die door de hellepoorten tot God voert, menige benauwing en druk moet worden verdragen; het menselijke vlees is teder en jong en de duivel is ruw en hard en daarbij duister, vol van hitte, bitterheid, zuurheid en koude.
[10] Deze twee passen slecht bij elkander. Daarom wil ik de lezer getrouwelijk waarschuwen wat betreft dit grote geheimenis, opdat hij het goed verstaat en God bidt om Zijn Heilige Geest, dat die Hem verlichte. Zonder verlichting des Heiligen Geestes zult ge dit geheimenis niet verstaan. want ‘s mensen geest is als een slot, dat goed bewaakt is; dit moet eerst geopend worden. Geen mens kan dit doen; de Heilige Geest is degene, die het slot kan ontsluiten. Wilt ge daarom, als door een open poort, in de goddelijke dingen binnEngeleid worden, zo moet ge in Gods liefde wonen.
[11] Merk nu op: Iedere Engel is geschapen in de zevende oergeest, dat is de natuur; daaruit is zijn lichaam gevormd, en hem is zijn lichaam tot een eigendom gegeven en hij is vrij, evenals God vrij is. Buiten zijn lichaam heeft een Engel geen stuwkracht; zijn stuwkracht en zijn beweeglijkheid komt tot uiting in zijn lichaam; dit lichaam is gevormd op de wijze, zoals ook God toegerust is. Zijn licht en zijn inzicht, ja zijn hele leven is geschapen naar het voorbeeld van het Wezen Gods. Want het lichaam is de lichamelijk gemanifesteerde natuurgeest en omsluit de andere zes geesten, welke zich in het lichaam van de Engel gedragen als in de godheid. Lucifer nu heeft het allerschoonste en krachtigste lichaam van alle vorsten Gods, die in de Hemel zijn, gehad. En het licht, dat hij in zijn wezen had, vormde met het Hart Gods of de Zoon Gods één geheel. Toen hij echter had gezien, dat hij zo schoon was, en had ondervonden, dat hij zoveel macht had, zo heeft zijn geest, die in zijn lichaam woonde, en die als ‘t ware zijn hart of zoon was, zich verheven, ten einde over God te triomferen, omdat hij van goddelijke geboorte was. In de middelste oerbron, wat het hart is, heeft de geboorte haar oorsprong; de wrange eigenschap komt in botsing met de bittere eigenschap en met de hitte, waardoor het Licht verstoken wordt; dit is de Zoon, die altijd in hem woont, en hem verlicht en levend maakt. Dat zelfde licht in Lucifer is nu zó schoon geweest, dat het de Hemelse Gestalte overtroffen heeft en in ditzelfde licht is het volkomen verstand geweest, want al de zeven oerbronnen brengen hetzelfde licht voort. Nu zijn echter de zeven Oergeesten de vader van het Licht en zij doen zoveel licht te voorschijn breken, als zij maar willen en het Licht kan niet groter zijn dan de Oergeesten toelaten, dat het is. Wanneer het licht geboren is, verlicht het alle Oergeesten, zodat zij zelfstandig zijn en zij allen willen ook het Licht tot aanzijn brengen.
[12] Nu heeft echter ieder van hen de macht zijn wil te veranderen, al naar gelang het noodzakelijk is voor het ontstaan van het Licht; wanneer dat nu geschiedt, zo kan de geest niet triomferen, maar moet zich matigen. En daarom zijn alle zeven geesten vol van macht en ieder van hen heeft de teugel in de hand, zodat hij de geest, die in hem woont, in toom kan houden en hem kan belemmeren verder te gaan, dan hem toegestaan wordt.
[13] De zeven geesten echter, die in een Engel zijn, die het licht en het verstand voortbrengen, zijn met de gehele Godheid verbonden, zodat zij niet meer kunnen bewerkstelligen in enig opzicht dan God Zelf en ook niet op een andere wijze. En wel, aangezien zij een gedeelte van het geheel zijn, want God heeft hen daartoe uit zichzelf geschapen. Nu deden echter de Oergeesten in Lucifer dit niet, maar, omdat zij zagen, dat zij de voorrang hadden, zo gingen zij zodanig te werk, dat de geest, die in hen geboren werd, zeer vurig werd en in de oerbron van het hart opsteeg als een trotse jonkvrouw.
[14] Zo de Oergeesten zeer lieflijk gearbeid zouden hebben, zoals zij deden, voor zij lichamelijk werden, toen zij nog in gemeenschap met God waren, vóór de schepping, zo zouden ook zij een lieflijke zoon in zich weten, die gelijk zou zijn aan den Zoon van God en zo zou het Licht in Lucifer en de Zoon Gods als één geweest zijn; een samensmelting vol van lieflijkheid en verrukking. Want het grote Licht, hetwelk het Hart van God is, heeft zacht en lieflijk zich verenigd met het kleine Licht, dat in Lucifer is, als met een jongen zoon, want de kleine zoon in Lucifer is als een geliefde broeder voor het Hart van God.
[15] Met dat doel heeft God de Vader de Engelen geschapen; evenals Hij in Zijn eigenschappen veelvoudig en in Zijn verandering onbegrijpelijk is in Zijn liefdesspel, zo spelen ook de geesten of de lichten der Engelen, die als de Zoon Gods zijn, voor God in het grote Licht zeer lieflijk, opdat de vreugde in Gods Hart vermeerderd moge worden, en er in God een Heilig Spel gespeeld worde! De zeven geesten der natuur, die in de Engelen wonen, vermeien zich lieflijk in God, hun Vader, evenals zij deden, voor zij lichamelijk waren. Zij verheugen zich in hun nieuwgeboren Zoon, het licht en verstand van hun wezen. En dat licht stijgt op in het hart van God en verheugt zich in Gods Licht, zoals een kind zich verheugt bij zijn moeder; daar is een hartelijk liefhebben en omhelzen. Hier openbaart zich een zingen en juichen; alle hoedanigheden verheugen zich daarin en iedere geest volvoert zijn goddelijke arbeid, zoals God de Vader zelf. Want de zeven geesten kunnen, evenals God, alles zien, voelen, ruiken, proeven en horen, wat God de Vader maakt. Toen zij zich echter verhieven en in opstand kwamen, deden zij tegen hun natuurrechten in en dus anders, dan God de Vader deed en dat was gekeerd tegen de Godheid. Want zij ontstaken de Salniter des lichaams en deden een triomferenden Zoon geboren worden, die in de wrange eigenschap, hard, ruw, duister en koud was en in de zoete eigenschap brandend, bitter en vurig. De toorn was een hart als vuur; de liefde was een hoogmoedige vijandschap jegens God.
[16] Daar stond nu de bruid in de zevende natuurgeest, als een trots dier en meende, dat zij méér was dan God en dat niemand aan haar gelijk was. De liefde was verkoeld; het Goddelijk hart kon haar niet beroeren, want er was tussen hen een afkeer, het hart van God was liefderijk en zacht en het hart van de Engel duister, koud, hard en vurig. Nu was het de bedoeling, dat het hart van God zich met het hart van de Engel zou vereenzelvigen en dat nu kon niet geschieden, want het was het harde, dat zich stelde tegenover het zachte; het zure tegenover het zoete, het duistere tegenover het lichte, het vuur tegenover een lieflijke warmte en het harde kloppen tegenover een lieflijk gezang. Hoor, Lucifer, wie is er schuld aan, dat ge een duivel geworden zijt? Is God het, zoals ge verkeerdelijk doet voorkomen? O neen, gij zelf; de Oergeesten in uw wezen. Ge kunt niet zeggen, dat God de Salniter, waaruit Hij u schiep, heeft ontstoken, neen, uw eigen Oergeesten deden het, nadat ge reeds een vorst en koning van God waart. Daarom, wanneer ge zegt, dat God u alzo heeft geschapen en u, zonder voldoende oorzaak uit uw eigen plaats heeft verstoten, zo zijt ge een leugenaar en een moordenaar. Het hele heir des Hemels getuigt tegen u. Als het niet waar is, zo stel u voor Gods aangezicht en leg verantwoording af; maar ge ziet het ook zonder dat wel, maar durft het niet te aanschouwen. Zie de Zoon van God aan, misschien zult ge gezond worden. Maar wacht een ogenblik, want er zit een ander op uw zetel, en Hij is voor Zijnen Vader een gehoorzaam Zoon en doet, zoals de Vader doet. Wacht nog een korte tijd, zo zal het helse vuur u kussen, ge zult spoedig uw kroon verliezen.
[17] Nu zou iemand kunnen vragen: Wat is dan eigenlijk die vijandschap jegens God, die in Lucifer woont, en waarom hij van zijn plaats verdreven is?
[18] Hier wil ik u de kern en het hart van Lucifer tonen, zo zult ge zien, wat een duivel is, of, hoe hij een duivel geworden is. Zie daarom toe en vraag hem niet te gast, want hij is de verklaarde vijand van God en alle mensen en Engelen in de eeuwigheid. Wilt ge dit nu juist verstaan, dan moet ge niet van God een duivel maken, zoals sommigen doen, die zeggen: God heeft het boze geschapen en wil dat sommige mensen verloren zullen gaan!
[19] Dit nu vermeerdert de leugens van de duivel, en degenen die zo spreken roepen over zich zelf het strengste oordeel op, omdat zij Gods waarheid tot leugen verdraaien. De gehele Godheid heeft in Zijn Wezen de scherpe hoedanigheid, die scherpte, die het koude en duistere samentrekken, veroorzaakt. Een gelijke koude als de winter brengt, waardoor het water in ijs verandert. Wanneer in de winter temidden van de koude, de zon zou worden weggenomen, welk een koude en diepe duisternis zou er zijn; er zou geen leven kunnen bestaan.
[20] Op een dergelijke wijze heerst de zure, wrange eigenschap in het innerlijkst Wezen van God; deze eigenschap veroorzaakt het bijeenhouden van een lichaam en de hardheid doet het verdrogen, zodat het lichamelijk kan bestaan. Wanneer in het lichaam geen eigenschap meer zou zijn, die de boosheid der vier andere eigenschappen te niet zou doen, zo zou daarbinnen een gestadige vijandschap heersen; want de bittere eigenschap zou gekeerd zijn tegen de wrange, zij zou daarin worstelen opdat de wrange vernietigd wordt. Eveneens zou de wrange gekeerd zijn tegen de bittere, zij zou de bittere tezamen trekken en gevangen houden, zodat deze haar weg niet kan gaan. En de hitte zou gekeerd zijn jegens deze beiden, omdat zij met haar ontbranding alles verhit en ook gekeerd, gekant is tegen de koude. En de toon, de klank, zou in vijandschap met alle andere zijn, wegens het geweld, waarmee zij zich in alles openbaart. Dit nu is de diepste en innerlijkste geboorte Gods, en dit is, waarom Hij zich een toornig en naijverig God noemt, hetgeen te lezen is in de tien geboden, die gegeven zijn op de berg Sinaï (2 Mozes 20:5 en 5 Mozes 5:9). De duivel is een schepsel geworden, dat in de hel en het eeuwige verderf als in een moordenaarshol gestoten is. Omdat hij nu echter een verklaard vijand van God is, en zijn helpers dwingt te erkennen, dat God het boze en het goede heeft gewild en sommigen tot verderf heeft geschapen, zo laat de Geest Gods u, wanneer ge in vijandschap met hem zijt, zien, wie God is en wie de duivel; uw hart zal ontstoken worden en ge zult zien, hoe de duivel een duivel geworden is. Is uw hart niet dichtgegrendeld door moedwil en godslasteringen en gruwelijke zonden, waarvan ge geen afstand wilt doen, zo waak op en zie. Ik neem de Hemel en de aarde, benevens de sterren en elementen en alle schepselen en de mens in zijn ganse openbaring zelf tot getuige en ik wil het ook helder en duidelijk ter bestemder plaatse met alles, wat ik reeds hierover heb gezegd, bewijzen, inzonderheid bij de handeling van de schepping van alle creaturen. Is u dit niet genoeg, zo bidt God, dat hij uw hart opent, zo zult ge Hemel en hel en de ganse goddelijkheid in al haar kwaliteiten zien en kennen; dan zult ge wel ophouden de duivel gelijk te geven.
[21] Ziet, de geboorte Gods, naar Zijn innerlijkste Wezen, is alzo scherp. Ge moet dit echter goed verstaan. Zo ik u de Godheid juist beschrijven wil, zo is het daarmee gesteld, als met een wiel. Dit bestaat uit b.v. zeven wielen, waarvan het één in het andere is geplaatst. Deze kunnen alle kanten uit, voor- en achteruit en dwars daarop en zij behoeven in hun verschillende bewegingen niet iedere maal opnieuw gesteld te worden. Eén wiel bracht steeds in zijn omwending, het andere in beweging; geen gaat verloren; alle zeven blijven zichtbaar. En de zeven naven komen als 't ware voort uit de zeven raderen; in hun omwenteling zo, dat de naven vrij -en zelfstandig zijn. En uit de naven ontspringen de spaken, die in hun omwenteling geheel recht zijn. Geen van hen gaat verloren; zij allen draaien met elkander rond, zoals de wind hen dat laat doen. De zeven raderen nu zijn de zeven geesten Gods, die allen uit elkaar zijn ontstaan. De ene heeft een andere omwenteling dan de andere. Zij zijn in elkander gevoegd als een ronde kogel. Men ziet alle zeven raderen, en elks ommegang en alles wat bij hen behoort. En de zeven naven zijn als één naaf, die in zijn omwenteling alle kanten uit draait; de raderen hebben steeds dezelfde naven en uit de naven ontstaan steeds de zeven spaken. Geen rad, naaf of spaak gaat verloren. En het rad draait, zoals de wind het drijft. En dat is het hart, die éne naaf, of het binnenste der wielen.
[22] Dit beduidt de Zoon Gods, die alle zeven geesten van God de Vader geboren doet worden. Hij is de Zoon van al de zeven geesten. Het hart Gods is steeds het middelpunt, evenals de naaf het middelpunt is van het rad.
[23] Zo ook kan er maar één hart van God zijn en niet zeven. Dat ene hart is het middelpunt en het leven van alle zeven geesten. De spaken nu, die het houvast bieden, beduiden God de Heilige Geest, die van de Vader en van de Zoon uitgaat, en toch tegelijkertijd in Hem aanwezig blijven. Zoals er nu vele spaken zijn, die alle in 't midden van het wiel rond draaien, zo is de Heilige Geest de werkmeester van God en Hij vormt alles, wat in God aanwezig is. Er is slechts één enkele God met zeven Oergeesten, evenals er maar één rad is, alhoewel er zeven raderen zijn, maar zij alle vormen als ‘t ware, één geheel.
[24] Het rad, in zijn bouw, stelt de wrange eigenschap voor, welke het lichamelijke wezen der Godheid tezamen houdt en doet verdragen, zodat het bestaan kan. En het zoete bronwater ontstaat door het opstijgen der geesten, want, als het Licht in de hitte te voorschijn komt, zo verschrikt de wrange kwaliteit door grote vreugde. Het harde, lichamelijke wordt hierdoor zachtmoedig.
[25] Deze schrik of de aanblik van het Licht nu stijgt op in de wrange kwaliteit. Deze schrik of bliksem stijgt in alle kwaliteiten op, evenals in het bovengenoemde rad, dat zich omwentelt. Het Licht gaat schijnen temidden der zeven Oergeesten en zij verheugen zich in het Licht. En wanneer de geesten vol Licht in elkander werken en opstijgen, wordt het leven geboren, want allen geven zij elkander van hun eigenschappen. De ene geest voelt en proeft de anderen, de ene toont de anderen, en de klank stijgt op naar het hart; dan opent zich het vreugderijk van de Zoon van God en alle zeven geesten zegevieren en verheugen zich in het hart van God; een ieder naar zijn eigen hoedanigheid. Zoals een zure en groene appel door de zon smakelijk gemaakt wordt, zodat zij heerlijk is om te eten en men proeft haar goede kwaliteiten, zo ook behoudt de Godheid haar eigenschappen, maar er is in de Godheid een stille werking, als een lieflijk spel. Wanneer echter de eigenschappen zich zouden verheffen, zo zou, evenals in Lucifer, het vuur in hen worden ontstoken.
[26] Dit nu is de waarachtige geboorte der Godheid, die van eeuwigheid af zo is geweest, en altijd zo zal blijven. In het rijk van Lucifer, de Verderver, wordt dit anders geopenbaard, zoals ik hierboven al beschreven heb en in deze wereld, die ook ten halve is aangestoken, is het weer op een andere wijze tot uiting gekomen tot op de dag der wederbrenging; daarvan zal ik schrijven bij de behandeling van de schepping der wereld. In deze heerlijke, lieflijke en Hemelse Salniter of Goddelijke Kwaliteiten is ook het rijk van Lucifer ontstaan. En toen Lucifer geschapen was, stond hij daar in zijn volkomenheid en was de schoonste vorst in de Hemel; getooid en aangedaan met de klaarheid van de Zoon van God. Zo echter Lucifer, zoals hij voorgeeft, bij het ontstaan der schepping verdorven werd, zo zou hij zijn volkomenheid, zijn schoonheid en zijn klaarheid nimmer gehad hebben, maar dan was hij al spoedig een boze, grimmige duivel geworden en niet een Cherubijn.
[27] Over de heerlijke geboorte en de schoonheid van de koning Lucifer.
[28] Ziet toe, gij moord- en leugengeest, hier wil ik uw koninklijke geboorte beschrijven, hoe ge geschapen zijt door God; hoe schoon ge geworden zijt en met welk doel God u geschapen heeft. Wanneer ge iets anders zou zeggen, zo zoudt ge liegen, want Hemel, aarde en alle schepselen, ja, de ganse Godheid getuigt tegen u. God heeft u tot Zijn Lof geschapen uit Zichzelve tot een vorst en koning Gods, evenals de vorsten Uriël en Michaël. Toen de Godheid te scheppen aanving, en schepselen maken wilde, zo heeft Hij niet de Oergeesten aangestoken; anders zouden zij eeuwig branden, maar Hij is de wrange kwaliteit aan het bewerken gegaan. Deze heeft de Goddelijke Salniter tezamen getrokken en doen verdrogen, en de ganse Goddelijke Kracht van al de zeven Oergeesten is in het Lichaam gevangen en eigendom van het Lichaam geworden, hetgeen in de eeuwigheid niet meer kan worden te niet gedaan. De samengevoegde kracht van alle zeven Oergeesten is in het Lichaam opgestegen en geschapen naar het voorbeeld van de Godheid. Dit moet ik echter hier melden, dat Lucifer de koning, een belichaming was van zijn koninkrijk; hij is er het hart van, temidden van zijn Engelen; zoals God dat ingesteld had van de aanvang der Schepping af. Zijn gebied, hetwelk hem door God toebedeeld was, omvatte de Hemel en de wereld, alsook de diepte der aarde. Hij had zijn vorsten, die zijn raadgevers zijn; ook had hij zijn Engelen. Zeven van die Engelen hadden alle zeven geesten in zich, maar één onder hen was de voornaamste. Toen nu de koning zodanig was belichaamd, zo is onmiddellijk, op dat zelfde ogenblik, de geboorte der heilige Drievuldigheid van God, tot aanzijn gekomen in hem. Dit is geschied in vrijheid, evenals het vuur het ijzer doorgloeit, terwijl het ijzer toch ijzer blijft of, zoals het licht de duisternis vervult en daardoor vreugdevol wordt. Want in dit samenvoegen tot een Lichaam is de geboorte met grote triomf werkelijkheid geworden en alle Oergeesten hebben zich vreugdevol en triomferend betoond. En in hetzelfde ogenblik is het Licht uit de zeven geesten in het hart opgegaan, als een nieuwgeboren Zoon van God, Welke ook terstond het Lichaam van alle zeven Oergeesten uit het middelpunt van het hart heeft verheerlijkt, en het Licht van de Zoon van God heeft ook alles met een bovenaardse glans omschenen.
[29] Want de geboorte van de nieuwe Zoon in het hart van Lucifer heeft het gehele Lichaam doordrongen en is door de Zoon van God, die buiten het lichaam is geweest, verheerlijkt geworden met de grootste hemelse Schoonheid, naar het voorbeeld van de Zoon van God. Zo is ook terstond de geest van de nieuwgeboren Zoon in het hart van Lucifer door Zijn mond uitgegaan en heeft met de Heilige Geest van God gemeenschap, en is vol van de grootste vreugde als een dierbare broeder ontvangen.
[30] Daar staat nu de schone bruid. Wat zal ik over haar schrijven? Is zij niet een vorst Gods geweest? En wel de allerschoonste?
[31] Over het verschrikkelijke hovaardige en droevige begin van de Zonde.
[32] Als nu koning Lucifer zo schoon, heerlijk, hoog en heilig geschapen is, zo behoorde hij God zijn Schepper te loven, te prijzen en te eren, en hij behoorde te doen, wat God, Zijn Schepper deed. In God helpen en beminnen alle Oergeesten elkander. Zij doordringen elkander en temidden van de hemelse pracht vormen zij schone gestalten en gewassen, vruchten en kleuren. Dat alles is in God als een heilig spel. Daar nu God eeuwige schepselen uit zichzelf geformeerd heeft, zo behoren deze in de hemelse pracht niet op dezelfde wijze te werk te gaan als God Zelf. Neen, tot dat doel zijn zij niet zo geformeerd, want de Schepper had daarom het lichaam van de Engelen droger tezamen gevoegd en belichaamd, opdat de eigenschappen harder en vaster zouden worden, en de toon bekend zou worden.
[33] En opdat de zeven Oergeesten in de Engel, in het midden van het hart het Licht en de Geest, welke ten monde des Engels uitvaart in de goddelijke kracht, een heldere klank zou voortbrengen en zijn als lieflijke muziek. Wanneer de Heilige Geest de hemelse vrucht vormt, zo is de toon welke van de Engelen uitgaat, aanwezig bij de vorming van de vrucht, en de vrucht is de spijze der Engelen. Daarom bidden wij ook in het “Onze Vader”: Geef ons heden ons dagelijks brood. Mattheus 6:11. Opdat deze zelfde toon, dit zelfde woord: geef, hetgeen wij door de geest met onze mond spreken in de Goddelijke Kracht, ons zal helpen ons dagelijks brood te verwerkelijken, hetgeen de Vader ons hierna tot spijze geeft. En als dan zo onze toon opgaat in Gods spraak en zo de vrucht gevormd wordt, zo moet ons dat gezond maken en wij zijn deswege geworteld in Gods Liefde en wij gebruiken de spijze als een natuurrecht, daar onze geest in Gods Liefde deze spijze heeft helpen vormen. Hierin is de hinderlijkste en grootste diepte Gods verborgen: O, mens, denk daaraan; te gelegener plaats zal ik dit uitvoerig verklaren. Tot bovengenoemd doel nu heeft God de Engelen geschapen en zij beantwoorden ook daaraan, want hun geest spreekt door middel van hun mond, evenals God de Heilige Geest uitgaat van de Vader en de Zoon en Hij de Heilige Geest helpt alles vorm en gestalte aan te nemen, door Mercurius, zowel gezang, spreken als een hemels spel der vreugde. Dit alles is het werk van de Heilige Geest. Want zoals God in de natuur werkt en allerlei vormen, gestalten, gewassen, vruchten en kleuren te voorschijn roept, alzo doen ook de Engelen en zij verheugen zich in de bloemen in de Hemelse Meimaand en spreken daarover vol eenvoud. En de toon of rede stijgt, te midden van den Goddelijke Salniter, op en helpt vormen en uitbeelden.
[34] Hiervan ziet ge toch ook in deze wereld veel voorbeelden. Wanneer enig mens of schepsel iets aanschouwt, zo kan het gebeuren, dat het bedorven of vernietigd wordt, wegens het vergif, dat in dat schepsel aanwezig is. Daartegenover staat, dat er mensen, andere schepselen, dieren zijn, die met hun stem of hun woorden, de boosheid veranderen in goedheid en de dingen weer in hun juiste verhouding terug brengen. Dit is nu de goddelijke kracht, waaraan alle schepselen onderworpen zijn, want alles, wat er leeft en zweeft, is in God en God Zelf is Alles, en alles, wat gemaakt is, is uit Hem gemaakt, of het nu uit Liefde of uit Vorm gemaakt is.
[35] De oerbronnen der zonde.
[36] Toen nu Lucifer door God als koning geschapen was, en zijn geest in hem woonde en werkte en hij door God vol Liefde ontvangen werd en werd verheerlijkt, zo zou hij ogenblikkelijk zijn gehoorzame wandel in God hebben moeten aanvangen, en hij zou als een lieve zoon in het huis zijns vaders hebben moeten wonen. Dit echter deed hij niet. Toen in hem het licht werd geboren en zijn Oergeesten daardoor verlicht en ontstoken werden, verheugden zij zich allen zeer, en verhieven zich bovenmate, méér dan hen toekwam en wilden machtiger en groter zijn dan God. Daardoor werden de Oergeesten te vurig; de wrange hoedanigheid deed het zoete water verdrogen. En de geweldige en grote hitte, die in het zoete water was ontstaan, waardoor het bittere in het zoete teweeg gebracht wordt, worstelde met de wrange eigenschap, als wilde de hitte haar uit grote vreugde uit elkander doen springen. Want het licht was zo schel, dat het de Oergeesten onverdraaglijk was. Daar nu het zoete water door de samentrekking verdroogd was, zo bleef er slechts een kleine vlam over (want het licht ontstaat in de zoetheid van het water), en glinsterde als een heet stuk ijzer, dat nog niet geheel gloeiend is en daardoor donker. Of het is ook te vergelijken met een harde steen, die men in ‘t vuur werpt, welk men dan in de hitte laat liggen, zo lang men wil. Hij wordt dan niet gloeiend, dat komt, doordat hij te weinig water in zich heeft.
[37] Alzo stak nu de warmte het verdroogde water aan en werd daardoor volkomen opgezogen. Niet zó, dat de geest van het water zou worden verzwolgen, welke in alle zeven Oergeesten woont, maar hij werd in een donkere, hittige, zure eigenschap veranderd. Hier is de zure eigenschap geboren, welk ook thans op deze aarde aanwezig is. In de Hemel, in God, is hij op deze wijze niet aanwezig, en ook niet in de Engelen. Zij veroorzaakt droefenis en ellende, een verzaking van het goede. Toen dit nu geschiedde (zie boven) zo verweerden de Oergeesten zich tegen elkander op de wijze, zoals ik hierboven bij de bespreking van het zevenvoudige rad heb uiteengezet, want zij plegen in elkander op te stijgen en elkander aan te steken en in elkander op te gaan, hetgeen leven en liefde veroorzaakt. In alle geesten was nu echter niets dan ijdelheid, vurig verderf en koude; dus, toen zij in elkander opstegen werd het gehele lichaam boos, want hitte en koude voerden strijd met elkander. Toen dan nu het zoete water verdroogd was, ontsprong de bittere eigenschap (die door ‘t eerste licht ontstond), in het lichaam en deed alle geesten aan, als wilde zij het lichaam verwoesten. Zij woedde en worstelde er in als het ergste vergif zou doen. Daardoor ontstond het eerste vergif, hetwelk wij, arme mensen nu te verwerken hebben, en daardoor is de bittere, giftige dood in ons vlees gekomen. Te midden van dit woelen en werken werd nu het leven in Lucifer geboren, d.w.z. zijn zoon, in zijn hart. Wat dit voor een leven en voor een zoon geweest moet zijn, geef ik de lezer te bedenken. Want zoals de vader was, zo werd ook zijn zoon, nl. een duistere, zure, koude, bittere, wrange, harde oerbron en de liefde was, te midden dezer bittere eigenschap een vijandin van de hoogmoedige koning. Alzo steeg nu de toon, de klank op, door de bittere eigenschap, door de hitte en het verdroogde water in het hart, in de Zoon. Daar ging de geest uit; zoals hij in het hart geboren was, zo ging hij in de mond wederom uit. Welk een gast hij voor God en de heilige Engelen geweest zal zijn en voor de andere koninkrijken, geef ik u te bedenken. Hij zou één hebben moeten zijn met God en Zijn Zoon, als één hart en één God, ach, hoe droevig, hierover te schrijven.