1. De wonderbaarlijke maaltijd
2. Hoe wonderen plaats vinden
3. De voorzienigheid van God en de vrije wil van de mens
4. Het nieuwe huis van Marcus, een wonder van Raphaël
5. Kinderen van de wereld en kinderen van God
6. Gedragsregels van de Heer voor de waard Marcus
7. Over de Romeinse opperpriester. Kritiek op het heidense priesterdom in Rome
8. De godsdienstige verhoudingen in Rome in Jezus' tijd
9. De voorspelling van de Heer over het lot van Rome en Jeruzalem
10. Een evangelie voor het vrouwelijk geslacht
11. De meningen van de Nubiërs over wonderen doen
12. Over gelijkhebberij
13. De mogelijkheid grotere dingen te doen dan de Heer
14. Het doen van wonderen door de mens, die geheel in Gods wil is opgegaan
15. De Heer troost de Nubiërs, die niet zijn geroepen tot het kindschap van God
16. De deputatie uit Caesarea
17. De wijze wetgeving in Mathaël's koninkrijk aan de Pontus
18. De rechtsstrijd tussen Cyrenius en Roclus
19. De eigenlijke bedoeling van Roclus en zijn metgezellen
20. Roclus bezichtigt het wonderbouwsel
21. De atheïstische geloofsbelijdenis van Roclus
22. Roclus bewijst zijn atheïsme
23. Roclus' mening over goden en priesters
24. Roclus' probeert zijn atheïsme als juiste wereldbeschouwing te bewijzen
25. Het karakter van Roclus, zoals de Heer hem ziet
26. Cyrenius bejegent Roclus als vriend. De oorzaak van het verval van het priesterschap
27. Het kunstmatige Allerheiligste in de tempel te Jeruzalem. Indische gruwel van boetedoening
28. Roclus over de Indische priesterkaste
29. Roclus vertelt over de residentie van de opperpriester van
30. Roclus bekritiseert de Indische en joodse religie
31. Roclus prijst de goddeloosheid en het niet-bestaan
32. De natuurfilosofie van Roclus
33. De god van de natuurfilosofen
34. Roclus vergelijkt menselijke met goddelijke daden
35. Roclus laat zien dat het hart de zetel is van de ware godheid
36. Roclus wordt naar Raphaël verwezen
37. Raphaël beschrijft Gods wezen
38. Doel van de boetedoening in Indië
39. De gevaren van hoge wetenschappelijke ontwikkeling
40. Het ontstaan van slavernij
41. De egoïstische huishouding van de oude Egyptenaren en de toestand aldaar
42. De staatsorde van de oude Indiërs
43. De religieuze band tussen Indië en China
44. Roclus vertelt over de toverkunst van een Indische magiër
45. Raphaël verklaart de toverwerken van de Indisch~ magiër
46. Het priesterdom als vijand van het licht
47. De vruchten van de nacht en de vruchten van het geestelijke
48. Roclus verdedigt het Essenendom en de schijnwonderen
49. Het verschil tussen levenswijsheid en bedrog
50. De gevaren van de bedrieglijke wonderen van de orde der Essenen
51. Ware en valse wonderdoeners
52. Roclus' twijfel aan Raphaël's macht
53. Roclus rechtvaardigt het stichten van de orde der Essenen
54. Wat Roclus over de Nazarener heeft gehoord en zijn opvattingen daarover
55. Het wonder dat Roclus van Raphaël verlangt
56. De Essenen gissen naar de persoon van Raphaël
57. Roclus spreekt over het belang van een ontwikkeld verstand
58. De invloed van de liefde op het verstand
59. Raphaël onthult wat Roclus diep in zijn hart over de Heer denkt
60. Het wezen van de liefde
61. Het inzichtelijk vermogen van de liefde. De ontoereikendheid van rede en verstand
62. De liefde en haar licht dat tot inzicht leidt
63. Roclus en zijn metgezellen overleggen met elkaar
64. Ruban pleit bij zijn metgezellen voor de Heer
65. Ruban richt zich tot de Heer
66. Raad en toespraak van de Heer, gericht aan de Essenen
67. Roclus probeert zijn onwaarachtigheid tegenover de Heer te rechtvaardigen
68. Het priesterdom als grootste hindernis om de leer van de Heer te verbreiden
69. De ware levensweg
70. Het wezen van satan en van de materie
71. Wat aan gene zijde het lot is van de materieel geworden ziel
72. Verklaring van het woord 'SHEOULA' (hel). Over helder zien
73. Hoe men God boven alles liefheeft en hoe God graag ziet, dat de mens werkt
74. Vragen over ziektes en het genezen ervan
75. Pijn, ziekte en dood
76. De vrijheid van de menselijke wil
77. Over juiste en onjuiste ijver
78. De ontwikkeling van de vrije wil. De nadelen van overdreven ijver
79. De Heer maakt gewag van Zijn laatste avondmaal en Zijn kruisdood
80. Raphaël eet veel
81. Het verschil tussen Raphaël's persoon en wezen en dat van de aardse mens
82. Over de wonderen van Raphaël
83. Levensvervolmaking en wonderkracht door de liefde tot God en de naaste. Ware en valse profeten
84. De betekenis van het kindschap Gods op deze aarde
85. De overgangsperioden in het rijk van de natuurgeesten
86. Over het wezen van de diamant en de robijn (Thummim en Urim)
87. Over sieraden van goud en edelstenen bij heersers
88. Geloof en verstand
89. De gevaren van goud
90. De belangrijkste taak van de mens: een volkomen evenbeeld van God te worden
91. Alles heeft zijn tijd
92. De Farizeeën nemen aanstoot aan de vrolijke maaltijd van de Heer
93. Roclus richt scherpe woorden tot de Farizeeën
94. Raphaël verklaart voor Roclus de begrippen 'satan' en 'duivel'
95. Roclus' tegenwerpingen
96. Demonen en hun invloed
97. De vrije wil van de mens. De hulp van de goddelijke genade
98. De zelfbeschikking van de ziel
99. Floran verwijt de Farizeeën hun liefdeloze kritiek op de Heer
100. De zegen van het Romeinse bewind voor het joodse volk
101. Roclus en Floran in gesprek over Stahar
102. Roclus belicht het Farizeeërdom
103. Roclus windt zich op over Stahars geestelijke blindheid
104. Stahar vertelt over zichzelf en zijn levenservaringen
105. De onbegrijpelijke wegen van de Voorzienigheid. Waarom Stahar ten aanzien van de heer twijfelde
106. Het beperkte inzicht van de engelen in het denken van de Heer
107. Een voorspelling van de Heer over de toekomst: de volksverhuizing
108. Het tijdperk van de techniek
109. Over het gericht dat de mensen zelf veroorzaken
110. De toekomstige teistering van de aarde. De kinderen van God zullen geborgen zijn
111. Het einde van de aardse materie
112. De materiële werelden zullen ooit in geestelijke veranderd worden. Kinderen en schepselen van God.
113. De mensen van de sterrenwerelden en het kindschap van God
114. De grote scheppingsmens en de aarde
115. Wezen en inhoud van een hulsglobe
116. Ontoereikendheid van het menselijk inzicht. Troost in de goddelijke liefde
117. Het kennen van Jezus als God als voorwaarde voor de ware liefde tot God
118. Gouden richtlijnen voor het verbreiden van het evangelie
119. Het verschil tussen een ware en valse leider
120. De toekomst en het zuiver houden van de leer van de Heer
121. Zet men het Woord niet om in de daad, -dan kent men het niet
122. Het belang van het daadwerkelijke christendom
123. Wijsheid als gevolg van liefdevolle werkzaamheid
124. Het wel goed weten, maar niet doen
125. De noodzaak om zichzelf te onderzoeken
126. Naastenliefde als regelaar van spaarzaamheid
127. De liefde als meest ware lofprijzing van God. De Heer geeft gelijkenissen over de aarde en het planten.
128. De geestelijke betekenis van de twee gelijkenissen
129. De geestelijke rijpheid van de maaiers van de Heer
130. Aanwijzingen van de Heer voor de verbreiding van het evangelie
131. Handelen volgens de leer en Gods beloften. Over ceremoniële diensten
132. De verlossing van het ceremoniële juk en de wet
133. De houding van Gods kinderen tegenover politieke staatswetten
134. Grondregels voor de opvoeding van kinderen
135. Te verwachten moeilijkheden in het instituut der Essenen
136. De bedrieglijke opwekkingen uit de dood door de Essenen worden verboden
137. De grondregels van het vernieuwde instituut der Essenen
138. Roclus probeert leugens om bestwil te rechtvaardigen
139. De rechtvaardiging van verstand en slimheid
140. Verhulde waarheden en leugens. Valse profeten en hun wonderen
141. Deemoed en broederliefde; Roclus en zijn metgezellen in verlegenheid
142. Roclus' voorstellen voor de hervorming van het instituut der Essenen
143. De Heer geeft Roclus raad
144. Hoe de verhouding van de Essenen tegenover het priesterdom vervolg zal zijn
145. Farizeeën klagen de Heer als opruier tegen de staat bij Cyrenius
146. Ontmaskering van de valse aanklagers
147. Onderhandeling met de Farizeeën
148. De Farizeeën bekennen
149. Cyrenius' getuigenis voor de Heer
150. De domheid en blindheid van de Farizeeën
151. De tempelmoraal van de Farizeeër. Mozes' wonderen door de Farizeeër belicht
152. Nog meer verklaringen van wonderen in het oude testament
153. De natuurfilosofie van de Farizeeër
154. Cyrenius wijst op de wonderen van de Heer
155. De Farizeeën krijgen een les door middel van een wijnwonder
156. De twijfel van de Farizeeër aan het bestaan van God
157. De aarde, een oefenschool voor de kinderen Gods
158. Nood als middel tot opvoeding
159. Ware en verkeerde wereldse werkzaamheid
160. Iemand die op egoïstische wijze naar zijn wedergeboorte streeft
161. De indruk van de wonderbaarlijke werken van de Heer op de Farizeeën
162. Cyrenius onthult de mening van de Farizeeër over de wonderwerken van de Heer
163. Het materialistische geloof van de aanvoerder der Farizeeën
164. De godsdienstfilosofie van de Farizeeër
165. Marcus spreekt over geloof en ongeloof
166. De bekering van de Farizeeën
167. Het afscheidsuur van de Heer bij Marcus
168. Over gierigheid en spaarzaamheid
169. Een belofte voor hulpzoekenden. De Heer neemt afscheid van het huis van Marcus
170. Petrus' blinde ijver en zorg om de Heer (Ev. Matth. 16,20-23)
171. Het wezen van satan en van de materie (Ev. Matth. 16, 24-28)
172. De Heer met zijn leerlingen in het vissersdorp bij Caesarea
173. De stoïcijnse levenshouding van de bewoners van het vissersdorp
174. Geloof doet wonderen
175. De stoïcijnse wereldvisie van visser Aziona
176. Johannes onthult het leven van Aziona
177. Het ware, levende geloof
178. De weg tot het ware geloof
179. De droom van Hiram
180. Wat de ziel tijdens een droom ziet
181. Hirams stoïcijnse-naturalistische wereldbeschouwing
182. De vormende kracht van de menselijke ziel in de droom
183. Hirams magische belevenissen
184. Het bestaan van de menselijke ziel vóór het lichamelijke leven en erná
185. Hirams bezwaren tegen het eeuwige voortbestaan van de mens
186. Oneindigheid, eeuwigheid en zaligheid
187. Drie bedenkingen tegen het voortleven na de dood
188. De noodzakelijke verscheidenheid van wezens en omstandigheden op aarde
189. De vraag over de Messias
190. Johannes is bang voor Hirams scherpe verstand
191. Het vuurwonder van Johannes
192. Het wonderbaarlijke nachtmaal
193. Het naderende schip met de achtervolgers
194. De achtervolgers staan terecht
195. Het levensverhaal van de achtervolgers
196. De geldzucht van judas. De voordelen van nachtelijke rust op ligstoelen
197. De oergeschiedenis van de mensen
198. De oergeschiedenis van de levende wezens op aarde
199. De verscheidenheid der werelden
200. Het verschil tussen de mensen van deze aarde en die van de andere werelden
201. Een blik op Saturnus
202. De vraag over de Messias
203. Hirams voorstelling van de Messias
204. Messias en verlossing
205. De verklaring van het begrip Messias
206. Hirams getuigenis over de Heer
207. Het strandgoed wordt verzameld en opgeborgen. De nieuwsgierigheid van de dorpsbewoners.
208. De voorbereidingen voor het morgenmaal
209. Aziona en Hiram in gesprek met hun buren
210. Epiphanes, de filosoof
211. De mens als onvergankelijk wezen
212. Twijfel en vragen van Epiphanes
213. De noodzaak van het ware, heldere geloof
214. Licht en bijgelovigheid
215. De missie van de Heer. Epiphanes betwijfelt of de mensen de leer van de Heer zullen begrijpen.
216. De wonderbaarlijke kracht van het woord. Onderwijzen is beter dan wonderen doen
217. De wonderbaarlijke verandering van het gebied. Wilsvrijheid opgaan in Gods wil
218. Het belang van de gemoedsrust
219. Epiphanes' moed
220. Het doel van de kruisiging van de Heer
221. Epiphanes' voorstellen ter vermijding van de dood van de Heer
222. De leerlingen verwonderen zich over de veranderde omgeving. Over het vasten
223. Vijandelijke verkenningsschepen in zicht. De storm als afweermiddel
224. Aziona vraagt naar het leven van de ziel na de dood
225. Kinderen van God (van boven) en kinderen van de wereld (van beneden)
226. Het leven van de wereldmensen aan gene zijde
227. De nietigheid van een kracht zonder tegenkracht
228. De tegenpool van God
229. De beide polen van het bestaan
230. De weg naar de verlossing
231. De vraag naar de verlossing van de onwetenden
232. Leiding aan gene zijde en wederbelichaming
233. Het vergaan en ontstaan van materiële scheppingen Jezus in de buurt van Kapérnaum (Ev. Matth. hfdst 17)
234. De verheerlijking van de Heer op de berg Tabor (Ev. Matth. 17, 1-2)
235. De Heer in gesprek met Mozes en Elia (Ev. Matth. 17,3)
236. De drie leerlingen verkeren met de geesten van Mozes en Elia. Gods geest in de mens als gids tot alle waarheid. (Ev.Matth. 17, 4-9)
237. Incarnaties van Johannes de Doper (Ev. Matth. 17,10-13)
238. De opstanding van het vlees
239. De zegen van de matigheid. De toebereiding van het vlees van onreine dieren
240. Genezing van een bezeten jongen (Ev. Matth. 17, 14-21)
241. Het verblijf van de Heer in Jesaïra en het bezoek in Petrus' vissershut bij Kapérnaum.
242. De Heer spreekt over het lijden dat Hem te wachten staat. (Ev Matth. 17, 22-23)
243. Petrus en de tollenaar (Ev.Matth. 17, 24-27) De Heer in het huis van Simon Petrus (Ev. Matth. hfdst. 18)
244. De grootste in het hemelrijk. Over de ergernissen (Ev. Matth. 18. 1-9)
245. Verklaring van de beelden over ergernissen
246. Kinderen als voorbeelden voor de leerlingen. God en mens in de Heer (Ev. Matth. 18,10)
247. Het mysterie van Golgotha (Ev. Matth.18, 11-14)
248. Over het vergeven (Ev. Matth. 18, 15-22)
249. De gelijkenis van de slechte knecht (Ev. Matth. 18,23-35)
250. De noodzakelijkheid van wereldse rechtbanken. De oorzaken van misdaden en het verhoeden er van.
251. Een zwerm sprinkhanen Aan de overkant van de Jordaan aan de Zee van Galilea (Ev. Matth. hfdst. 19)
252. De Heer vaart met Zijn leerlingen naar de overkant van de zee (Ev. Matth. 19,1)
253. De genezing van de blindgeborene en van andere zieken (Ev. Matth. 19,2)
254. De Heer met de Zijnen in het huis van de Griekse herbergier. Waarheid maakt vrij
255. Het verbod van echtscheiding (Ev. Matth. 19, 3-9)
256. Uitzonderingsgevallen met betrekking tot huwelijkszaken (Ev. Matth. 19, 10-12)
257. De Heer zegent de kinderen (Ev. Matth. 19, 13-15)
258. De rijke jongeling (Ev. Matth. 19, 16-26)
259. De leerlingen vragen naar het hemelse loon (Ev. Matth. 19, 27 -30)
260. De Heer bezoekt met Zijn leerlingen een plaats in het gebergte
261. In het huis van het plaatselijk hoofd. De wonderbaarlijke wijn
262. De genezing van de kreupele dochter van de waard
263. Barnabe herinnert zich de twaalfjarige Jezus in de tempel
264. De heiliging van de sabbat
265. Eliza getuigt voor de Heer. De toegangspaden naar het dorp in de bergen ondergaan een verandering.
266. Het geestelijk zien.
267. De overeenkomsten of analogieën tussen materie en geest
268. Genezing van de door een giftige slang gebeten man. De wonderwijn
269. Over de juiste weg en het juiste zout
270. De zoutrots. Het wonderlijke en gezegende avondmaal
271. Over bescheidenheid, zachtmoedigheid en deemoed. De gulden middenweg
272. De beeldspraak van de profeten
273. De geldzucht van Judas Iskariot
274. Over de Essenen en hun wonderen
275. Een blik in de sterrenhemel
276. De Heer neemt afscheid van het dorp in de bergen