[2] Pas na ongeveer een uur ging het gesprek over op een belangrijker onderwerp, namelijk het orakel van Delphi en het van ouds her bestaande wereldorakel te Dodona. Pas bij deze gelegenheid zag onze schriftgeleerde een mogelijkheid om met de vrouw een gesprek te beginnen, waarover hij zich opwond omdat hij zolang op dit moment had moeten wachten.
[3] Maar des te intenser brak nu de bui los. De vrouw beweerde namelijk, dat deze instituten nog steeds voor het gewone volk een grote weldaad waren, omdat juist daardoor de mensen nog het meest bij het domme geloof aan een voortleven van de zielen na de dood gebleven waren. Want daar kregen de domme, zwakzinnige mensen nog steeds een heel goede, en door het oude geloof geautoriseerde, gelegenheid om voor een klein offer met hun gestorven vrienden te spreken, en dat was en bleef steeds juist, omdat men de mensen tot op heden nog niets beters had aan kunnen bieden.
[4] Aan de stoïcijnse waarheid, die door alle ervaringen werd bevestigd, en die voor hen de enig erkende was, had het onopgevoede volk weinig, en daarom was het ook goed dat deze waarheid slechts aan de priesters was toevertrouwd, zodat die wijs zouden zijn en daardoor beter allerlei vrome bedriegerijen' voor het volk konden bedenken waardoor het volk tijdens zijn korte levensduur volkomen gelukkig gemaakt kon worden. Dat geluk was natuurlijk nooit voor de priesters weggelegd, daarom hadden zij offers nodig om hun leven, dat overigens treurig en ellendig was, beter te kunnen verdragen, en zij moesten zich troosten met de gedachte aan het komende niet-zijn, dat geen gevoel, pijn en zorgen zou kennen.
[5] 'Ik zeg niet', sprak DE PRIESTERES verder, 'dat er voor dit goede niets beters gegeven zou kunnen worden; maar zolang dat niet gebeurt, is het bestaande nog altijd verreweg het beste. De echte wijsheid leert ons, mensen, door doelmatige, maar steeds geheim te houden middelen de mensheid in zijn algemeenheid in een zo goed mogelijk te verdragen, gelukkige levenstoestand te brengen en te houden. Pas daardoor krijgt de mens zijn zedelijke waarde en is hij in staat een bruikbaar lid van de menselijke maatschappij te worden. Daarom kan dan ook de op zichzelf beklagenswaardige priesterstand, die inzicht heeft in de zuivere, maar zeer treurige waarheid, nooit genoeg door alle leken gewaardeerd worden, want al het wel en wee van de mensen hangt enkel en alleen af van de zich voor de mensheid opofferende priesterstand
[6] Veronderstel eens dat alle priesters en priesteressen op een keer tegen het volk zouden samenzweren en het de volle, zuivere waarheid zouden zeggen en het hele gedoe van het vrome bedrog zouden onthullen. Dat zou zeker de verschrikkelijkste chaos onder de mensen veroorzaken. Niets zou de mensen dan nog heilig zijn, en de sterkere zou de zwakkere als een wild beest aanvallen en verscheuren, ja, men zou de pasgeboren kinderen slachten en de honden als voedsel geven. Kort en goed, de mens zou al gauw zijn eigen vijand worden en een vreselijke vijand van al het leven, iets wat wij in feite ook voor onszelf en onder elkaar naar waarheid zijn.
[7] Want wij kennen geen god -behalve de god, die uit onze fantasie voortkwam. Wij kennen wel iets, namelijk dat er in de grote natuur geheime krachten zijn waaraan onder vele, verschillende, toevallig optredende omstandigheden ook de mens zijn treurige bestaan dankt, maar deze krachten zijn net zo min bepaalde intelligente en van zichzelf bewuste godheden, als dat het water een godheid zou zijn omdat het door zijn volkomen stomme, blinde zwaartekracht steeds naar beneden stroomt, wat aloude ervaring geleerd heeft omdat men nog nooit een beek tegen een berg naar boven heeft zien stromen en kabbelen. Daarom zijn duizend goden en het grootste bijgeloof onnoemelijk veel heilzamer en nuttiger voor een mens dan welke zuivere waarheid dan ook. Wel, wat geeft het wat voor geloof een mens van de wieg tot het graf heeft gehad, als dat geloof hem maar een duidelijke verzekering gaf voor een dragelijk en voortdurend leven van de ziel na de lichamelijke dood?
[8] Wat kan een domme ijveraar van de waarheid tegen ons inbrengen als wij zeggen: 'Voor de mensen is iedere godenleer goed die hen aan wat voor hoger goddelijk wezen dan ook laat geloven en hun volledig de verzekering geeft van een eeuwig leven van de ziel na de dood!'? Op zichzelf is iedere godenleer vals en gelogen, alleen de daarvan afgeleide zedelijke wetten zijn goed. Er is echter ook -als er een leven na de dood is -nog nooit een mens teruggekomen om ons priesters ter verantwoording te roepen en eventueel te zeggen:'O jullie gemene booswichten, waarom hebben jullie mij toch met zulke kolossale leugens, met valse leerstellingen, op zo'n schandelijke wijze bedrogen?'
[9] Heus, als er een leven van de ziel na de dood zou zijn, dan zouden zulke zielen die door ons zo erg bedrogen zijn, zich al heel lang zichtbaar en geloofwaardig op ons gewroken hebben, of zij zouden ons, onze ellende ziende, een nadere uitleg over god en over het leven van de ziel na de lichamelijke dood gegeven hebben! Maar omdat er na de dood van de mens, net als van ieder dier, geen leven meer is en kan zijn, daarom komt er ook geen geest meer te voorschijn om zich op ons te wreken omdat wij hem in deze wereld zo erg belogen en bedrogen hebben, en wij zullen ons daarover ook beslist geen onnodige zorgen maken.
[10] Mensen hebben hier op deze aarde, afhankelijk van de klimatologische bodem en wateromstandigheden, verschillende talenten en eigenschappen. De een is reuze sterk, de ander zwak als een vlieg. De een heeft een scherp verstand, en een ander is daarbij vergeleken dom als de nacht. De een heeft de scherpe blik van een arend en zijn naaste is blind. De een heeft, dank zij zijn grote scherpzinnigheid een ongelooflijk opmerkings - en combinatievermogen, dringt gemakkelijk door in alle diepten van de werking van de geheime natuurkrachten, en is weldra in staat deze op kleinere of grotere schaal na te bootsen, en andere mensen die deze eigenschappen niet hebben, verbazen zich over hem en zien hem haast voor een god aan. Weer anderen kunnen duizend jaar de altijd actieve en bezige natuur bestuderen zonder iets te vinden, en zij vinden ook niets uit, hoewel zij toch ook mensen zijn.
[11] Maar ondanks al die buitengewoon wonderbaarlijke eigenschappen waarmee de mensen op deze aarde zo vaak begiftigd zijn geweest, moesten zij tenslotte toch sterven, en geen sterveling heeft ooit weer iets van hen gezien. En daarom zeggen wij, hoewel wij jullie wonderbaarlijke gave, die vrijwel nog nooit met die kracht voorgekomen is, in zeer hoge mate bewonderen, dat ook jullie allen, net als wij, net zo zullen verdwijnen van deze aarde als al jullie grote voorgangers. Slechts hun verschillende leren en hun daden en werken zijn nog bij hun volgelingen in herinnering gebleven, en dat zal in de loop der tijd ook met jullie het geval zijn, waar jullie natuurlijk niets aan hebben omdat je, als je niet meer bestaat, ook niets meer nodig zult hebben.
[12] Dat is tot op heden zo onze opvatting over het bestaan en over de bestemming van de mens, die door de ervaring van alle volkeren der aarde goed gefundeerd is en tot op heden de enig ware is. Dat er buiten deze enig ware levensbeschouwing bij alle volkeren nog een aantal prachtige fantasieën bestaat over een eeuwige levensbestemming van de mensenzielen na de lichamelijke dood, weten we heel goed; maar wat staat voor hun waarheid in? Soms de beelden uit de dromen van de mensen, of de fantomen van een koortsig verhitte fantasie? O, dat zijn allemaal slechts producten van de verschillende levensstadia van de mens, zolang zijn hart klopt! Als dat niet meer klopt, zijn ook de dromen en koortsverhitte fantomen opgehouden, en hiermee het bestaan van de mens en zijn verwachtingen die vaak zo mooi zijn! -Ik heb nu gesproken, neemt u nu het woord, meester uit het rijk der goden, en geef ons iets beters!'
[13] Tijdens deze tamelijk uitgebreide, puur atheïstische toespraak van de priesteres werd de schriftgeleerde al behoorlijk kwaad, omdat hij de steeds maar doorgaande logica van de priesteres nergens kon onderbreken om haar de mond te snoeren. Maar nu kwam voor hem het zo lang verwachte ogenblik, en hij haalde zo diep mogelijk adem om kort en krachtig heel zwaarwegende tegenargumenten op de priesteres af te vuren.
[14] Pas toen hij met zijn adem in het reine was, zei HIJ met een veelbetekenende blik: 'Luister, ontzettend levenloze en goddeloze Minerva van een priesteres! Heb je als bijzonder wijze, heidense vrouw, het Romeinse spreekwoord nooit gehoord dat luidt: ' Quod licet Iovi, non licet bovi!'?* (* Wat Jupiter mag, is een os niet toegestaan')
[15] Vlug zei DE PRIESTERES: 'Beste vriend, slaat dat op mij of op jou? In de huidige situatie schijnt het werkelijk meer op jou te slaan dan op mij, want ik denk er niet aan ooit iemand met onzorgvuldig gekozen, ongecontroleerde woorden te willen beledigen, -wat bij jou zojuist echter wel het geval scheen te zijn. Als er een Jupiter bestaat, dan zal hij er wel voor zorgen dat een os hem niet na zal doen; maar als er geen Jupiter is, staat de os, omdat die er in ieder geval wel is, duidelijk hoger dan de niet bestaande god. Heus, vriend, als je hele wijsheid bestaat uit zulke tot nog toe heel ontoepasselijke zinspreuken, dan zou ik je leraren wel eens willen leren kennen! Die moeten er bij daglicht niet bepaald esthetisch hebben uitgezien! Kun je me misschien nog meer van zulke spreuken laten horen?'
«« 108 / 248 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.