De klacht van de hoofdman over de oorlog in het dierenrijk

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)

«« 132 / 248 »»
[1] De hoofdman bracht ons langs de rivier op een kleine, schaars met palmen begroeide heuvel, vanwaar men een bijzonder mooi uitzicht over de verre omtrek ~had en de kronkelende rivier bijna tot de omgeving van Serrhe kon overzien. Daar gingen we in het gras zitten en genoten een tijdlang van het werkelijk prachtige uitzicht, en de hoofdman vertelde allerlei gebeurtenissen die zich hier en daar voorgedaan hadden, en iedereen luisterde aandachtig naar hem, want hij was een goed spreker en beheerste de Griekse taal, die iedereen in het gezelschap verstond omdat deze taal vrijwel in geheel Voor-Azië het meest gebruikt werd.
[2] Maar terwijl de hoofdman nog druk aan het vertellen was, vloog er een reuzenadelaar, die een konijntje als buit in zijn machtige klauwen vasthield, heellaag over ons heen.
[3] Toen zei DE HOOFDMAN tegen Mij: 'Verheven, wonderbare heiland, kijk, dat was weer zo'n treurig stukje uit de geschiedenis van de natuur, waaruit op de hele lieve aarde niets dan vijandschap en nog eens vijandschap blijkt! Het ene dier is de vijand van het andere, en dat gaat zo door tot aan de mens, die tenslotte nog de grootste vijand is van alle andere dingen en wezens,ja zelfs zijn eigen soortgenoten niet ontziet in zijn toom en woede. Slechts gelijksoortige dieren schijnen een soort niet vijandige liefde voor elkaar te hebben; maar ongelijksoortige zijn steeds de grootste vijanden van elkaar. Dat geeft echter over een alwijze en algoede god duidelijk een ongunstig getuigenis.
[4] Had de alwijze en almachtige god dan niet voor ander aards voedsel voor de dieren kunnen zorgen dan dat ze elkaar moeten doden en met het lijk hun honger moeten stillen? Wat voor kwaad heeft het arme konijntje de arend gedaan dat die het nu met zijn machtige klauwen moest pakken en ergens heen dragen om het daar nog levend te verscheuren en op te eten? En zo zijn er een heleboel van die roofdieren die zich alleen maar voeden met het vlees en het bloed van andere zwakkere, zachtaardiger dieren. Zouden die zich dan niet evenals ossen, ezels, geiten en schapen met gras kunnen voeden ?
[5] De aarde is werkelijk wonderbaarlijk mooi en gesierd met alles wat de zinnen van de mens maar verkwikken kan; maar nauwelijks heeft men ergens een veilig, rustig plaatsje voor zichzelf uitgezocht om daar zijn gemoed met verheffende beschouwingen te verblijden, of het een of andere kwade, afgunstige lot zet je een scène voor je neus die iemand al het schone en verhevene voor dagenlang vergalt.
[6] Ik ben weliswaar soldaat, een krijger, en het past mij helemaal niet dat Ik zo weekhartig ben, -maar zo ben Ik nu eenmaal -en ik kan het onmogelijk begrijpen dat een alwijs, algoed, almachtig goddelijk wezen, als er een is, plezier kan scheppen in het feit dat schepselen die hem toebehoren elkaar voortdurend wurgen en opvreten. Dat wezen moet werkelijk een hart hebben als die mensen in Rome, die nergens meer plezier aan beleven dan aan de wilde stierengevechten en ander ontzettend afgrijselijk jagen op dieren.
[7] Mocht echter de grote, enig ware God, die u, beste vriend, ons beter wilt leren kennen, zo'n patroon zijn, bespaar ons allen dan een nadere kennismaking met Hem, en nog meer een eeuwig leven onder Zijn heerschappij, want dat zou wel mijn laatste en ergste wens zijn! Dan zou uzelf als god mij aeonenmaal liever zijn! Ja, ik geloof dat dergelijke ervaringen tenslotte ook de anders zo wijze Diogenes genoodzaakt hebben alles te ontvluchten en te verachten wat ook maar enigszins naar een almachtige god rook.
[8] Hij heeft immers eens in de een of andere wijsheidsschool waarin men volgens Plato de waardigheid en grootte van de mens zo echt oratorisch ophemelde, gezegd terwijl hij een volkomen geplukte, maar nog levende gans losliet: 'Kijk, dat is nu de waardigheid van de platonische mens! ' De eigenlijke mens heeft op dit dier alleen maar voor, dat hij een armzalig verstand heeft dat ertoe dient om hem de pijn des te dieper te doen voelen als hem van alle kanten de levensveren worden uitgetrokken!
[9] Heer en wonderbare grote meester in uw geheime kunst, als u ons daarover een bevredigende uitleg kunt geven, zult u ons een grote weldaad bewijzen! Ikzelf zou nu liever naar huis gaan; want er kan hier best nog zo'n gruwelijk natuurgebeuren plaatsvinden, en dat zou mij dagenlang ontstemmen en ongelukkig maken.'
«« 132 / 248 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.