De Heer en de Zijnen in de herberg van Lazarus op de Olijfberg (Ev.Joh. 8,1)

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)

«« 172 / 248 »»
[1] Toen we buiten waren vroegen DE LEERLINGEN EN LAZARUS zich af: 'Wat gaan we nu doen? Zullen we naar Bethanië teruggaan of zullen we iets anders ondernemen in Jeruzalem?'
[2] Lazarus vroeg Mij naar Mijn mening.
[3] En IK zei tegen hem: 'jij kunt doen en laten wat je wilt, maar Ik kan vandaag niet naar Bethanië gaan, want de tempeldienaren hebben langs de weg naar Bethanië spionnen uitgezet om te weten te komen of Ik Mij misschien bij jou ophoud. En als zij dat te weten zouden komen, zouden zij je vervolgens nog meer narigheid bezorgen. Ik heb Mij daarom voorgenomen deze dag en ook de nacht op de Olijfberg in de kleine en nog steeds erg armzalige herberg door te brengen.'
[4] LAZARUS zei: 'Dat is prachtig, want de helft van de Olijfberg en de herberg zijn immers ook mijn eigendom! O, daar zullen we het goed naar onze zin hebben! De herberg werd driejaar geleden nog erg druk bezocht, maar sinds mijn strubbelingen met de tempel is het bezoek sterk teruggelopen omdat de Farizeeën verklaarden dat het een zonde is voor iedere jood als hij mijn herberg op de Olijfberg bezoekt. De oorzaak schijnt simpelweg alleen daarin te liggen, dat ik ook deze bezitting van mij onder de Romeinse jurisdictie gesteld heb toen de tempeldienaren er alle moeite voor deden mij met hun praatjes mijn bezit afhandig te maken. Ik heb daardoor hun plannen gedwarsboomd, wat hen natuurlijk vreselijk ergerde. Maar omdat deze bezitting nu ook onder Romeins opperbestuur staat, verklaren de tempeldienaren haar voor absoluut onrein, en iedere Jood die de herberg bezoekt, is voor een vol jaar verontreinigd. Kijk, dat is de eigenlijke reden waarom mijn herberg op de Olijfberg nu veel minder bezocht wordt dan vroeger; alleen Romeinen en Grieken komen daar vaak. Maar desalniettemin is de herberg toch met van alles goed voorzien, en wij zullen daar niets te kort komen. juist vanuit de herberg heeft men een prachtig uitzicht over vrijwel heel Jeruzalem en de wijde omtrek, en ik ben ervan overtuigd dat het U boven heel goed zal bevallen.'
[5] IK zei: 'Prachtig, beste broeder! Ik weet het, en juist daarom heb Ik Mij voorgenomen deze dag en deze nacht op de Olijfberg door te brengen; want daar boven zijn we veilig voor alle vervelende bezoeken van Joden en Fanzeeën. En daarom kunnen we daar nu wel naartoe gaan!'
[6] Allen waren daarmee geheel tevreden, en Ik ging met de leerlingen de Olijfberg op. {Joh. 8, 1) Lazarus liep echter snel vooruit om zijn bedienden te zeggen wat ze te doen en klaar te maken hadden. Meteen werden daar alle voeten en handen flink aan het werk gezet om voor ons een waar feestelijk middagmaal te bereiden.
[7] Wij namen er echter de tijd voor en beklommen heel op ons gemak onze Olijfberg, die zo heette omdat zijn rotsvrije vlakke delen dicht met olijfbomen beplant waren. Het grootste deel van deze olierijke berg bezat onze Lazarus; het kleinere naar de stad gelegen en meest rotsachtige deel was echter eigendom van een Griek, die zich heel weinig aan dit bezit gelegen liet liggen en de jaarlijkse olieoogst altijd voor enkele zilverlingen aan Lazarus overliet, en die was zodoende ook voor de helft bezitter van het aan de kant van de stad gelegen deel van de Olijfberg.
[8] De Olijfberg was niet zo'n hoge berg, maar had toch een paar plaatsen die tamelijk steil waren, en men had daarom toch bijna een half uur nodig om helemaal op het hoogste punt te komen. De tempel stond ook op een tamelijke hoogte en was zelfeen zeer hoog bouwwerk, maar vanaf de top van de Olijfberg moest men zijn blikken toch behoorlijk naar beneden richten om de hoge koepel van de tempel te kunnen zien. Kortom, in de omgeving van Jeruzalem was de Olijfberg wel de hoogste berg.
[9] Wij kwamen weldra de vooruitgelopen Lazarus achterna en namen plaats onder de olijfbomen rondom de herberg en keken rond tot Lazarus kwam en ons vroeg om aan tafel te komen. Wij stonden op en gingen de herberg binnen, waarvan de eetzaal beslist niet tot de kleinste behoorde, want honderd gasten vonden daar heel geriefelijk een royale plaats. De grote tafel was ruim voorzien van brood, wijn en allerlei edele vruchten, en in de schalen geurden goed toebereide vissen uit de rivier de Jordaan en uit de krachtig stromende beek Kedron. De leerlingen liep bij het zien daarvan het water al in de mond. Wij gingen dan ook meteen aan tafel, en aten en dronken naar hartelust.
[10] Het deed Lazarus erg veel genoegen dat ook Ik met heel veel plezier en eetlust at en dronk.
[11] Maar IK zei tegen hem: 'Vriend, het doetje nu veel genoegen dat ook Ik zo flink eet en drink, maar geloof Me: Hoe goed het Mij hier ook smaakt wat er op tafel staat, toch heeft Mij het ochtendmaal van vandaag in de tempel nog beter gesmaakt, -want vandaag heb Ik veel geoogst voor Mijn rijk in de hemel. Maar morgen zal de volgende oogst voor Mijn rijk wel aanmerkelijk slechter uitvallen. Wat vandaag van Mij werd, zal van Mij blijven; maar morgen zal er niet veel nieuws bijkomen. Het zwarte gebroed daar beneden zal Mij verzoeken, - maar daarvoor aan de schandpaal gezet worden voor het volk! - Maar laten we nu eten en drinken en dan weer naar buiten gaan! Vandaag zullen jullie nog veel zien.'
«« 172 / 248 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.