[2] DE ROMEINEN waren daardoor hevig ontdaan, omdat zij zo'n verschijnsel voor een buitengewoon slecht Malum Omen* (*slecht voorteken) hielden. Zij zeiden: 'Wee ons, de goden zijn erg kwaad op ons geworden omdat wij een vreemde god zijn gaan opzoeken! Wat doen we nu?'
[3] LAZARUS zei: 'Gewoon blijven! Want ik ken deze persoon al geruime tijd; zij heeft al een aantal jaren last van deze ziekte, en zij heeft dit al meermalen gehad, vooral als zij iets teveel wijn had gedronken. Wij joden noemen het bezetenheid door één of vaak ook meer kwade geesten. In vroeger tijden, toen er nog veel vrome mensen onder de joden te vinden waren, konden zulke kwade geesten door het gebed van een vroom mens verjaagd worden; maar in deze tijd bestaat dat nauwelijks meer. Natuurlijk zou onze bijzondere man dat welogenblikkelijk kunnen, als Hij dat wilde!
[4] Kijk, dat is de oorzaak van dit verschijnsel en verder helemaal niets! Hoe zouden jullie goden kwaad op jullie kunnen worden, terwijl zij toch nergens anders kunnen bestaan dan in de fantasie van mensen die van een ware god niets weten omdat zij nooit iets over Hem gehoord hebben? Waarom niet? Dat ligt in het eeuwig grote wijsheidsplan besloten van Hem die de mensen geschapen heeft.'
[5] Dat stelde de Romeinen gerust, en zij konden toen weer naar de gids, die zich in een ellendige toestand bevond, kijken en wat medelijden voor haar voelen.
[6] DE VOORNAAMSTE ROMEIN kwam aan onze tafel, waar wij heel rustig zaten, zocht juist Mij uit en zei: 'Beste vriend, is er dan helemaal niemand onder u die dit ongelukkige meisje wat kan helpen? U zit er echt zo ongeïnteresseerd bij, terwijl deze arme vrouw met de dood vecht! Ik zou haar beslist graag helpen als ik een middel tegen die kwaal zou kennen; maar het is bij ons Romeinenjuist met het genezen van speciaal dit soort kwalen nog erg slecht gesteld.'
[7] IK zei: 'U heeft zich tot Mij gewend, zonder te weten wie Ik ben; maar uw halve vertrouwen dat er aan onze tafel iemand de bezetene zou kunnen helpen, heeft u naar Mij toegebracht. En Ik zeg u dat uw geest u al de juiste man heeft aangewezen, die haar ook helpen zal tot haar lichamelijk welzijn en tot welzijn van haar ziel. Let dan goed op met welke middelen Ik deze jonge vrouw voor altijd zal helpen!'
[8] Toen stond Ik op van Mijn stoel, ging naar de al helemaal verstijfd op de grond liggende jonge vrouw, strekte Mijn handen over haar uit en bedreigde de zeven kwade geesten in haar .
[9] Maar DE GEESTEN schreeuwden luid uit haar buik: 'O Jezus, Zoon van David, laat ons nog een korte tijd in dit huis van ons!'
[10] Maar Ik dreigde hen nog eens, en zij verlieten de jonge vrouw op datzelfde ogenblik.
[11] En DE JONGE VROUW stond op en was vrolijk, fris en gezond alsof haar nooit iets gemankeerd had. Maar toen zij Mij naast zich zag en men haar verteld had dat Ik haar geholpen had, keek zij Mij strak aan en zei: 'Ach, dat is toch die geweldige man voor wie mijn hart al sinds een jaar steeds sneller klopte! En juist hij, die ik oneindig liefhad en nog liefheb sinds ik hem slechts eenmaal in het voorbijgaan gezien heb, kwam me nu te hulp! O vriend, u had mij maar beter kunnen laten sterven in plaats van u nu tot groot verdriet van mijn hart te moeten weerzien, zonder ooit hoop te hebben ook door u bemind te worden! Want u bent een zuiver mens en ik ben een verdorven hoer!'
[12] Daarop viel zij aan Mijn voeten neer, omklemde deze knielend en maakte ze nat met tranen van liefde en berouw.
[13] Toen kwamen een paar leerlingen naar voren, wilden haar van Mijn voeten wegtrekken, en zeiden tegen haar dat zoiets hier niet te pas kwam.
[14] Maar IK zei tegen de leerlingen: 'Wat gaat jullie dat aan?! Ben Ik dan niet Heer over Mijzelf en nu ook over haar? Als het Mij teveel wordt, zal Ik wel tegen haar zeggen wat wel of niet te pas komt! Ik zeg jullie: Deze jonge vrouw heeft veel gezondigd, -maar zij houdt ook meer van Mij dan jullie allemaal bij elkaar; daarom zal haar ook veel vergeven worden. En verder zeg Ik jullie nog, dat overal waar Mijn evangelie gepredikt wordt ook over dit voorval en deze jonge vrouw gesproken zal worden.'
[15] Toen trokken de leerlingen zich terug en zeiden niets meer.
[16] Maar IK zei daarop tegen de jonge vrouw: 'Sta op want je bent geholpen, en al je zonden zijn je vergeven! Maar ga nu heen en zondig niet meer, opdat je nog niet iets ergers zal overkomen! Want als een boze geest een mens verlaat, trekt hij door dorre steppen en woestijnen en zoekt naar een woning, en als hij niets vindt, komt hij weer terug. Dan vindt hij zijn oude woning schoongeveegd en gereinigd, zodat hij grote lust krijgt er weer in te trekken. Als hij echter ziet dat hij alleen te zwak is, haalt hij zeven andere geesten die nog erger zijn dan hij en gezamenlijk trekken zij dan met geweld in de gereinigde woning, en deze tweede toestand van die mens is dan nog veel erger dan de eerste. Let dus goed op dat jou niet hetzelfde overkomt! Sta daarom op, ga heen en zondig dus niet meer!'
[17] Toen stond de jonge vrouw op en wist van louter liefde en dank voor Mij haast niet wat zij moest doen. Na een poosje vroeg zij Mij of zij toch deze nacht nog hier in de herberg mocht blijven, omdat het al laat in de nacht was geworden.
[18] En IK zei tegen haar: 'Ik sprak niet tegen je lichaam, maar tegen je ziel en haar vele wereldse begeerten; met je lichaam kun je gaan waar je wilt!'
[19] Dat was voldoende voor de jonge vrouwen zij ging weer aan tafel zitten, - maar haar ogen wendde zij geen moment van Mij af.
«« 185 / 248 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.