Een weddenschap tussen Agricola en een Farizeeër

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)

«« 211 / 248 »»
[1] EEN van degenen die wat geloviger waren, zei: 'Daarin hebben jullie niet helemaal ongelijk, maar bij ons joden zijn toch ook mensen die wat geleerd hebben, en dus ook wat begrijpen en daardoor ook het een en ander kunnen onderzoeken en beoordelen. En zo zijn er ook priesters die wat meer begrijpen dan men als vreemdeling zou denken.'
[2] DE ROMEIN zei: 'Ah, dat dacht ik ook, dat ook jullie joden het een en ander geleerd moeten hebben! Maar wat jullie geleerd hebben is toch lang niet voldoende om het verstand van een Romein te beoordelen, laat staan de wijsheid van deze godmens, die werkelijk onbegrensd is en waarvoor wij de grootste eerbied hebben.
[3] Ik wil met jullie zevenen een weddenschap om duizend pond goud aangaan dat jullie mij op geen enkele vraag die ik persoonlijk bedenken kan, het juiste antwoord kunnen geven. En als het zo zeker is dat jullie dat niet kunnen, hoe zou je ons dan willen bewijzen dat deze godmens niet de volkomen juiste en ware Messias is? Laat jullie knapste kop hier komen, en zelfs met hem ga ik die genoemde weddenschap aan! Als tegenbewijs zal ik dan deze godmens, in jullie bijzijn de moeilijkste vragen stellen en dan verwed ik er tienduizend pond goud onder dat Hij mij alle beantwoorden zal. Als Hij echter mij vragen zal stellen, zal ik Hem er op duizend vragen niet één kunnen beantwoorden, hoewel ik zeker duizendmaal zoveel kennis heb als de meest wijze van jullie.'
[4] EEN FARIZEEËR zei: 'Vriend, dan speel je met je goud een heel gewaagd spel, want wij hebben op heel veel terreinen ervaring!'
[5] DE ROMEIN zei: 'Goed, dat goud stelt voor mij niets voor, want ik bezit nog meer dan duizendmaal het bedrag van deze weddenschap! Maar wat ik als Romeins patriciër zeg, daar houd ik mij ook op leven en dood aan! Begrijpen jullie dat? Laat mij dus vragen aan jullie stellen! Beantwoorden jullie de vragen goed, dan hebben jullie duizend pond goud verdiend; als jullie dat echter niet kunnen, betalen jullie mij slechts honderd pond als straf voor jullie aanmatiging tegenover ons Romeinen, die jullie heren zijn!'
[6] De zeven bespraken hierna onder elkaar of zij deze prachtige weddenschap aan zouden gaan. Eén dacht dat het toch wel erg gewaagd was, omdat je toch niet kon weten wat de Romein allemaal zou vragen.
[7] Maar EEN VAN DE MEEST ONGELOVIGEN van hen zei: 'Ik geloof, dat die heiden mij geen enkele verstandige vraag kan stellen die ik niet zou kunnen beantwoorden. Ik neem de weddenschap aan; maar er moeten ook scheidsrechters bij zijn, die vast zullen stellen of mijn antwoorden goed en juist zijn.'
[8] En hij zei tegen de Romein: ' Als we hier een kundig en onbevooroordeeld scheidsgerecht kunnen krijgen, neem ik de weddenschap aan!'
[9] DE ROMEIN zei: 'Goed, stellen jullie er maar een samen! Er zijn hier nu een paar honderd mensen, - die zullen toch wel kunnen beoordelen of jouw antwoorden waar, goed en ter zake kundig zijn? Ik heb mijn scheidsrechter al.'
[10] Daarop zei DE FARIZEEËR snoevend: 'Dat is best, vraag maar, - de weddenschap begint!'
[11] DE ROMEIN stond op en zei nog een keer tegen de Farizeeër: 'Vriend, niet zo lichtzinnig! Want ik zeg je nog één keer datje mij op iedere vraag het antwoord schuldig zult blijven, en die honderd pond goud je niet geschonken zullen worden.'
[12] DE FARIZEEËR zei heel trots: 'Dat is best, de weddenschap is begonnen! Alleen stel ik nog de voorwaarde dat jij daarvoor een zelfde aantal door mij aan jou gestelde vragen moet beantwoorden. Pas als je daarbij geen enkel juist antwoord schuldig gebleven bent, krijg je de honderd pond goud.'
[13] DE ROMEIN zei: 'Ik stem helemaal in met dit voorstel, en ik zal je in totaal slechts tien vragen stellen. Luister dus!
[14] Omdat ook wij Romeinen over het algemeen veel afweten van jullie profeten, zou ik graag een juiste uitleg willen hebben van wat de profeet Jesaja in het tiende hoofdstuk bedoelde toen hij zei:
[15] 'Wee de schriftgeleerden die onjuiste wetten maken, en deze gebruiken om een onrechtvaardig gericht uit te schrijven teneinde het belang van de armen te verkrachten en het goede recht van de armzaligen onder Mijn volk geweld aan te doen, zodat daardoor de weduwen hun prooi en de wezen hun buit moeten worden! Wat denk je te doen op de dag van het grote gericht en op de dag van de grote beproeving die van ver weg over jullie heen zal komen? Naar wie wil je dan vluchten om hulp te krijgen? En waar zullen jullie je eer laten om te voorkomen dat deze onder de gevangenen gebogen zal worden en onder de verslagenen zal vallen? In dat alles houdt de toorn des Heren niet op en Zijn hand is over jullie uitgestrekt.
[16] Dat, m'n vriend, is de eerste vraag, helemaal op jullie terrein, zodat je niet kunt zeggen dat ik je om iets onbekends gevraagd heb. Geef mij het juiste antwoord daarop!'
[17] Toen de hoogdravende Farizeeër deze vraag hoorde en deze tekst van de profeet, waarover hij zich dodelijk verlegen voelde, werd zijn tong volledig lamgelegd, en hij wist niet wat hij daarop moest zeggen, omdat juist in deze tekst de gruweldaden van de Farizeeën, precies zoals zij waren, heel duidelijk naar voren kwamen.
[18] Toen de Farizeeër met het antwoord treuzelde, zei DE ROMEIN: 'Ja vriend, als je de overige negen vragen ook zo zult beantwoorden, zullen onze scheidsrechters het makkelijk hebben met hun gericht! Ken je jullie Schrift dan niet?'
[19] Tenslotte zei DE FARIZEEËR: 'O, dat wel; maar het is niet passend om dat hier uit te leggen, dat kan alleen in de tempel, en zelfs daar is het voor het volk beter als het niet alles ervaart en begrijpt!'
[20] DE ROMEIN zei: 'O, dat geloof ik graag; want als jullie dat aan het door jullie reeds helemaal uitgeplunderde volk zouden hebben voorgelezen en uitgelegd, dan zou het jullie allang als wandluizen hebben weggebrand! Deed ik jullie daarnet onrecht toen ik je in je gezicht zei dat je aan geen enkele god gelooft? Want zou je aan een god geloven dan zou jullie meest beroemde profeet je niet zo'n goddeloos getuigenis gegeven hebben. Ik zeg jullie dit: Nu is de tijd van jullie grote gericht en jullie ongeluk gekomen! Waar willen jullie heen vluchten om hulp te krijgen?
[21] Maar genoeg daarover! De eerste vraag is zo goed als verprutst. Gaan we naar de tweede over; misschien vergaat het je daarmee beter!'
[22] DE ACHTERDOCHTIGE FARIZEEËR zei: 'Maar ik eis nadrukkelijk een betere!'
[23] Het volk had echter in stilte leedvermaak en zou de Romein op staande voet hebben willen omhelzen.
«« 211 / 248 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.