De gevechten in de hel

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)

«« 238 / 248 »»
[1] DE ROMEIN zei: 'Ja, Heer, als het er in de hel zo uitziet, is er aan een eind van deze wederzijdse buitengewone vijandelijkheden natuurlijk in eeuwigheid niet te denken, en dan ziet het er heel anders uit dan ik mij ooit heb voorgesteld! Zulke geesten zijn dus vanwege hun innerlijke kwade toestand uit zichzelf nooit in staat echte bewoners van de hemel te worden?'
[2] IK zei: 'Heel zeker; als zij duizend eeuwigheden zo gelaten worden, worden zij uit zichzelf in plaats van ooit eens beter, eeuwig steeds maar slechter! Denk je maar eens ontelbaar veel van zulke geesten in, die van niets dan de meest grenzeloze zelfzucht en ongelimiteerde hoogmoed vervuld zijn, hoe die dan onder elkaar huishouden! Bedenk daarbij nog dat zij aan gene zijde helemaal vrij zijn, dat geen enkele wet hen op welke manier dan ook bindt, en iedereen kan doen wat hij wil! Als je je dat eens goed indenkt, zul je daar een anarchie zien waar op aarde geen voorbeeld van te vinden is.
[3] Iedereen wil meteen de hoogste heer zijn; alleen degenen die op gelijke wijze kwaad en slecht zijn, gaan samen tegen anderen die op een andere manier kwaad en slecht zijn, en zo zijn er eeuwig ruzie, getwist, oorlog en wederzijdse verminkingen van de gruwelijkste aard. En verzamelen de verminkten zich weer, dan zijn zij pas helemaal wraakgierig en proberen met hun voorstellingen en goocheltrucs als tovenaars en kunstenaars de aandacht te trekken. Als zij daardoor langzaam maar zeker een grote aanhang gekregen hebben, wee dan degenen die hen verminkt hebben!
[4] En zo zijn er voor iedere soort kwaad en bedrog heel grote gemeenschappen, die slechts kort in een schijnharmonie met elkaar leven. Als zij een bepaalde andere gemeenschap bestormd, uit elkaar geslagen en buit gemaakt hebben, dan wil bij de verdeling iedereen aanvoerder geweest zijn en dus ook het grootste deel van de buit binnenhalen. Daardoor ontstaat er dan strijd binnen de winnende gemeenschap. Eerst worden loten getrokken. Als iemand door het lot het grootste deel wordt toegewezen, dan vraagt men hem of hij denkt dat hij nog allerlei proeven van echt helse aard durft te doorstaan. Daarbij worden hem de schitterendste dingen voorgespiegeld, zelfs het kronen tot koning en god van alle gemeenschappen. Als hij niet op de proef gesteld wil worden, krijgt hij het kleinste deel van de buit, wat hem natuurlijk al heimelijk woedend maakt; als hij daarentegen het voorstel aanvaardt, wordt hij vreselijk gemarteld en moet hij alle mogelijke bespottingen ondergaan en zelfs de grootste pijn standvastig verdragen.
[5] Nu geldt dan jullie Romeinse spreekwoord: Aut Caesar, aut nihil (alles of niets). Heeft hij toegestemd en de proeven doorstaan dan wordt hij weliswaar een schijnkoning, -maar die eer duurt niet lang. Al gauw komt er opstand en de gemartelde koning wordt afgezet, en een dictator neemt zijn plaats in en geeft decreet na decreet, waarbij iedereen dan goed voor eigen zak zorgt. Dat is dan weer diegenen niet naar de zin die daarbij te kort komen, en dat kweekt dan ook weer samenzweringen, waaruit al gauw een muiterij van zeer gruwelijke aard te voorschijn komt. En zo kan daar nooit orde ontstaan.
[6] Van tijd tot tijd worden ook betere leraren naar zulke zeer ontredderde gemeenschappen gestuurd; maar het vergaat hen niet veel beter dan het de engelen in Sodom en Gomorra vergaan is. De slechte geesten zouden hen graag als sterke wezens gebruiken om al hun vijanden te vernietigen. Hieraan kun je wel zien hoe het met de verbetering van deze geesten staat.'
«« 238 / 248 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.