Een grote visvangst

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)

«« 34 / 248 »»
[1] Daarna werd er onder de achtergebleven leerlingen, de Joodse Grieken en Philopold, nog veel besproken; ook Ik en Kisjonah* (*Lorber schrijft de naam Kisjonah ook vaak zonder h) hebben over van alles gesproken, zoals over het oude priesterdom en over de oude patriarchale wijzen van regeren die veel beter waren dan die welke tijdens Mijn aardse tijd in zwang waren, en zo werd het ochtend, en van het hele gezelschap had niemand het gevoel dat hij slaap te kort was gekomen. Kortom, 's morgens heerste er een heel opgewekte stemming, en wij gingen naar buiten aan de zee en keken een poosje naar de montere vissers van Kisjonah die op het water in hun vissersboten druk bezig waren, maar toch niet erg veel vingen.
[2] EEN PAAR VISSERS kwamen naar de oever en zeiden tegen Kisjonah: 'Heer, vandaag ziet het er maar magertjes uit met onze vangst! Al vanaf middernacht doen wij ons uiterste best, maar de fatale oostenwind drijft de vissen naar de bodem, en daar zijn we vrijwel machteloos tegen!'
[3] Kisjonah vroeg hoeveel zij gevangen hadden.
[4] DE VISSERS antwoordden: 'Misschien een paar kleine vaatjes vol; maar wat is dat voor twintig vissersschepen en dubbel zoveel kleine boten?!'
[5] IK zei tegen de beide vissers: 'Vaar nog een keer uit om je netten uit te werpen, want je kunt het beste vissen bij zonsopgang!'
[6] Toen zeiden DE VISSERS, omdat zij Mij niet kenden: 'Vriend, dat weten we wel, maar bij die harde oostenwind verwachten we daar ook niet veel van! Geen enkele wind is weliswaar gunstig voor ons werk, maar de oostenwind is de ongunstigste, vooral 's winters.'
[7] IK zei: 'Doe nu maar wat Ik tegen jullie gezegd heb, dan zullen jullie een rijke vangst hebben! ,
[8] Daarop roeiden zij weg en brachten de boodschap aan de andere vissers over. Die trokken weliswaar hun schouders op, maar omdat zij hoorden dat Kisjonah het zo wilde, wierpen zij toch hun netten uit en vingen zo'n groot aantal van de beste en voortreffelijkste vissen, dat de netten bijna begonnen te scheuren en zij moeite hadden al die vissen in de grote viskaren onder te brengen. Natuurlijk waren zij daar erg verbaasd over, omdat zij nog nooit zo 'n rijke vangst gehad hadden. Later legde Kisjonah hen uit Wie de wonderbaarlijke oorzaak van deze rijke vangst was. En zij geloofden daarna allen in Mijn naam, hoewel later verscheidene vissers Mij herkenden als de zoon van Jozef de timmerman.
[9] En zo verstreek de halve winter met allerlei nuttige lessen en kleine daden, die voor niemand zo belangrijk zijn dat ze hier speciaal vermeld moeten worden omdat dat alles meer te maken had met het welzijn van het aardse burgerlijke leven.
[10] Zo gebeurde er ook een paar dagen later bij de aankomst van Maria, de moeder van Mijn lichaam, weinig wat geschikt was om op te schrijven, behalve dat zij erg blij was om Mij persoonlijk weer te zien, en dat zij zich door de leerlingen veel liet vertellen over wat Ik allemaal gedaan en onderwezen had, hetgeen zij allemaal diep in haar hart bewaarde en waarnaar zij haar denken, haar willen en ook haar handelen richtte. Ook de beide oudste broers, respectievelijk zoons van jozef, kwamen naar Kis voor een bouwopdracht, waarbij Ik hen Zelf natuurlijk met raad en daad ter zijde stond.
[11] En zo kwamen de feesten van Pasen naderbij, en velen begonnen voorbereidingen te treffen om naar de feesten in Jeruzalem te reizen.
[12] Kisjonah vroeg Mij ook of Ik Zelf naar Jeruzalem zou gaan.
[13] En IK zei tegen hem: 'Ik zal zoals afgesproken wel gaan, maar Mij ditmaal niet bij het feest en al helemaal niet in de tempel laten zien en al gauw weer naar Galilea terugkomen, waar Ik dan opnieuw met Mijn werk zal beginnen.'
[14] Toen zeiden DE JOODSE GRIEKEN: 'Maar als U, o Heer, U toch in de tempel zou laten zien en weer een dergelijke toespraak zou houden, dan zouden er misschien opnieuw een aantal tempeldienaren opschrikken en net als wij in U gaan geloven?'
[15] IK zei: 'O, maken jullie je daar maar geen zorgen over, want Ik zal nog vaak in de tempel onderricht geven; maar van de thans daar aanwezige Farizeeën, oudsten en schriftgeleerden zal niemand opgeschrikt worden en zich daarnaar richten om ook zalig te worden, maar zij zullen allen alleen maar proberen Mij te grijpen en te doden! En daarvoor is het nu Mijn tijd nog niet; daarom weet Ik heel goed wat Ik doen moet.'
[16] Dit antwoord voldeed hun en daarom stelden zij Mij in dit opzicht geen vragen meer.
[17] Alleen één episode van voor ons vertrek naar Jeruzalem kan hier nog vermeld worden, en die betreft de terugkomst van judas Iskariot.
«« 34 / 248 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.