De invloed van de lichtgeesten Aan de zee van Galilea (Ev. Joh. hfdst.6)

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)

«« 40 / 248 »»
[1] Helemaal doordrongen van de waarheid van Mijn woorden, zei DE OUDSTE:"Grote meester! Uit uw heldere woorden hebben wij zonneklaar begrepen dat u meer dan een gewoon mens moet zijn; want wij hebben nog nooit een mens zo overtuigend waarachtig horen spreken, en waarlijk, die woorden hebben meer uitwerking dan duizend van de wonderbaarlijkste tekenen, die weliswaar de mensen een tijdlang in hun ban houden, maar hun hart nog meer verharden en verduisteren! Daarom vragen wij ook helemaal geen ander teken van u, want uw woord voldoet ons volkomen, en wij weten nu wel wat wij in het vervolg moeten doen en waaraan wij ons moeten houden. Ons volk thuis zal voortaan niet meer in het duister ronddwalen!'
[2] IK zei: 'Daar zult u heel goed aan doen; maar al het goede en ware heeft ook zijn tijd nodig. Daarom moet u dan ook bij uw hele rechtschapen handel en wandel uw verstand gebruiken. Want een volk dat eenmaal verduisterd is, kan een plotseling opgaand fel licht niet verdragen zonder de ogen te beschadigen; dan wordt het waanzinnig en lichtschuwen zoekt schaduwen duisternis. Daarom moet het licht eerst heel spaarzaam toegelaten worden, opdat de mensen er langzaam maar zeker aan wennen. Mettertijd zullen zij dan zelfs moeiteloos het sterkste licht verdragen. -Als u dus echte wijzen uit het verre morgenland bent, dan moet u ook deze waarheidsles goed in acht nemen om een ware zegen voor uw volken te kunnen zijn.'
[3] DE OUDSTE zei: 'Ook dit zullen wij en onze leerlingen goed in acht nemen; want wij zien dat u in alles gelijk heeft en door en door waarachtig bent. Maar nu zouden wij ook nog van u willen horen, hoe het zat met de geesten die ons tijdens uw wonderbare geboorte leidden, want wij namen binnenin ons heel goed waar dat zij niet ons en wij niet hen waren. Als zij in ons de overhand hadden, konden wij niet doen wat wij wilden maar alleen wat zij wilden, en het leek ons alsof zij ons betere ik waren. Want dan waren wij ook erg wijs en leerden pas zó de inwendige natuurkrachten en het gebruik daarvan kennen; maar als het leek alsof zij uit ons wegtrokken, waren we weer erg dom en konden we totaal niet begrijpen hoe we de grote geheimen van de natuurkrachten hadden leren kennen. Al onze betere kennis is ons door die geesten meegedeeld, die wij in heldere dromen ook te zien kregen. Wel, wat kan daar volgens uw wijsheid achter schuilen?'
[4] IK zei: 'Dat is bij u niets bijzonders, want alle mensen die van nature redelijk goed zijn, worden door geesten op een soms meer of minder voelbare wijze onderwezen in allerlei geestelijke en natuurlijke kennis, en bij u was dat dus op een meer voelbare wijze het geval.
[5] En hoe natuurlijker, eenvoudiger en in zichzelf gekeerder de mensen waar dan ook ter wereld leven, des te meer en des te levendiger staan zij ook met de betere goede geesten van gene zijde in verbinding. En dat was dan ook bij u en met u het geval.
[6] Maar toen u daarna door uw vele reizen wereldser bent geworden, hebben de geesten die u onderwezen en leidden u ook verlaten en u aan uw eigen kennis, verstand, begrip en vrije wil over gegeven. Maar toch wekten zij het verlangen in u op om Mij te gaan zoeken en nu ook te vinden, en daarmee hebben de drie geesten heel goed voor u en uw kinderen en volken gezorgd.
[7] Die geesten echter waren vroeger ook mensen op deze aarde, en zij waren van de grootste betekenis voor de hele thans levende mensheid; maar aan gene zijde houden alle aardse verschillen van 'eerst' , 'groot' of 'klein' helemaal op, en de laatste mens van de aarde zal niet minder zijn dan de eerste, vooropgesteld dat hij de wil van God heeft erkend en volgens Zijn voorschrift en orde heeft gehandeld.
[8] De wil van God voor alle mensen luidt echter heel in 't kort zo: Erken God en heb Hem boven alles lief, en uw naaste, dat is de mens naast u, als uzelf. Wees waarachtig en getrouw ten opzichte van iedereen, en wat u redelijkerwijs wilt dat men voor u zal doen, doe dat ook voor uw medemens, dan zal er vrede en eenheid onder u heersen en Gods welgevallen zal over uw hoofden stralen als een waar levenslicht!
[9] Laat dat voldoende voor u zijn. Daaruit zal u dan alle andere, verdere wijsheid gegeven worden. En begeeft u zich nu ter ruste want het is reeds diep in de nacht.'
[10] De wijzen spraken hun dank uit en verzochten Mij om de komende dag nog in Mijn nabijheid te mogen blijven, wat Ik hun gaarne toestond. Daarop gingen wij allen slapen.
[11] Toen wij de volgende dag ontwaakten, stond er al een goed ochtendmaal gereed en onze wijzen wachtten ook al met het grootste verlangen om Mij weer te zien en misschien ook te horen spreken; want Mijn woorden hadden zij zich zeer ter harte genomen.
[12] Terwijl Ik met al Mijn leerlingen aan het ochtendmaal zat, at en dronk en met de waard het een en ander besprak, luisterden DE WIJZEN reeds bij de deur. Omdat zij echter alleen over meer onbelangrijke, aardse zaken hoorden praten, zeiden zij onder elkaar: 'Kijk, vandaag spreekt hij niet zo wijs als vannacht! Zijn kennis moet erg veelzijdig zijn! Maar nu straalt er niet veel goddelijke wijsheid vanaf! ,
[13] Toen zij zo aan het wikken en wegen waren, kwam er plotseling EEN ERNSTIG ZIEKE het voorvertrek binnen; het was een buurman van de waard, die van zijn personeel gehoord had dat Ik bij de waard was aangekomen en daar nu verbleef Toen hij Mij door de deuropening in het oog kreeg, riep hij: 'O Jezus van Nazareth, o ware Heiland, ontferm u over mij en genees ook mij, want u heeft er al zovelen genezen! ,
[14] IK ging naar hem toe en zei: 'Hoelang heb je al last van jicht?'
[15] En HIJ zei: 'Heer, al zeven jaar! Toen de pijnen nog niet zo hevig waren, verdroeg ik ze echter geduldig; maar nu worden ze ondraaglijk en daarom liet ik mij naar u toebrengen.'
[16] IK zei tegen de wijzen: 'Wel, u bent ook geneesheer! Wilt u deze man niet helpen met uw geneeskunst?'
[17] DE OUDSTE zei: 'Meester, dat soort zieken beschouwen wij als ongeneeslijk en daar helpt ook geen geneesmiddel meer tegen! Als zo'n jichtlijder niet meer door de zon genezen kan worden, helpt niets ter wereld hem nog.'
[18] IK zei: 'Nu, dan wil Ik eens zien of hij niet meer te genezen is!'
[19] Daarop zei IK tegen de zieke: 'Wees genezen en ga; maar zondig voortaan niet meer opdat je dan niet nog iets ergers overkome!'
[20] Toen werd de zieke heel onverwacht volkomen recht en gezond, hij bedankte Mij en verliet vol vreugde het huis.
[21] Daarvan schrokken de wijzen en zij wilden Mij letterlijk gaan aanbidden. Ik verbood hun dat echter, en Ik en de leerlingen gingen daarop meteen naar Bethanië naar Lazarus, en de wijzen gingen ook nog dezelfde dag op weg naar hun verre land.
«« 40 / 248 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.