In de herberg van de waard van Kapérnaum

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 6)

«« 48 / 248 »»
[1] Toen wij van de school in onze herberg aankwamen, vonden wij de tafel reeds rijk voorzien met wijn, brood en vissen klaarstaan, en het deed de waard veel genoegen Mij en Mijn leerlingen, waarvan er nu aanmerkelijk minder waren, bij zich te gast te hebben.
[2] Pas toen wij allen uitgebreid gegeten en gedronken hadden, zei DE WAARD tegen ons: 'Heer, ditmaal schijnt Uw geheimzinnige leerbij de vele in en uitheemse toehoorders in de grote, openbare school niet zo erg in de smaak gevallen te zijn, want zij gingen allemaal geërgerd weg. Sommigen schimpten wat meer, anderen wat minder, en de uitheemsen en ook velen die gisteren nog als leerlingen bij U waren, zeiden dat U daar opzettelijk zo gesproken had om op een nette manier van hen verlost te zijn, wat ze niet aardig vonden van U, omdat zij zelf wel op eigen kosten gegeten zouden hebben.
[3] Bij mij waren er enigen die zich daar erg over opwonden en ook zeiden dat zij heel veel van U verwacht hadden maar nu op een zeer onaangename wijze teleurgesteld waren, en zij zeiden ook dat U op deze manier ondanks Uw zeer wonderbare tekenen, bij de mensen erg weinig begrip voor Uw leer zou ontmoeten. Ik liet hen praten en gaf er geen antwoord op. Daarna betaalden zij hun rekening, scheepten zich in en voeren weg.
[4] Ik vond het echter heel prettig te horen dat het deze dikdoenerige geleerden door U, o Heer, eens boven hun verstand ging, want reeds gisternacht, toen U zich na de maaltijd ter ruste had begeven, werd er veel in het voordeel en veel in het nadeel van Uw broodvermeerdering en Uw mogelijk wonderbare komst over zee te berde gebracht. De een wist het nog beter dan de ander. Maar ik dacht bij mijzelf: 'Wacht maar, jullie wijze joden! De Heer zal op het juiste moment heus grenzen aan jullie wijsheid stellen die je met dat bijzonder heldere verstand van je niet kunt overschrijden!' En vandaag is mijn geheime wens al volledig in vervulling gegaan!
[5] Zelf was ik ook in de school en ik heb het voornaamste deel van Uw woorden heel goed gehoord; maar ik vond er niets in wat mij ook maar in het minst had kunnen verwonderen. Want dat U, hoewel thans in volmaakt menselijke vorm, Heer bent over hemel en aarde en over de hele geesten en zinnenwereld, was mij allang duidelijk. Wie buiten U kan voor het voedende brood voor alle mensen en dieren zorgen, en wie buiten U geeft de geesten, zoals ook nu onze zielen, eeuwig leven, liefde en wijsheid, hetgeen ik zie als het ware levende brood dat uit de hemelen komt?! Op deze wijze heb ik dat nog een paar van de betere mensen willen verduidelijken; maar hun domme opgeblazen verstand begreep het niet.
[6] Iets dergelijks deed ik ook toen U heel concreet over Uw vlees en bloed begon te spreken, omdat zij mij vroegen hoe ik dát dan opvatte. Toen zei ik: 'Dat is nog duidelijker dan het voorgaande, en verklaart en bevestigt mijn eerdere mening! Is de aarde, menselijk gedacht, niet in zekere zin een echt lichaam van God, en alle bevruchtende wateren Zijn bloed?! Waar komt dan al het aardse voedende brood verder nog vandaan? En is in geestelijk opzicht Gods liefde voor ons onwaardige mensen soms niet een ware aardse bodem voor ons, die ons lichamelijk en geestelijk draagt, duldt en voedt, en is de gave van de rede en het verstand en nu Zijn leer daarbij soms niet het ware levende bloed van God, dat onze naar wijsheid dorstende zielen verkwikt, versterkt en waarachtig levend maakt?!'
[7] Toen zeiden er enigen:'Ja, dat is allemaal heel mooi gezegd, maar waarom laat hij dan zelfniet zo'n uitleg op zijn woorden volgen?'
[8] Toen zei ik:'Hij zal wel een goede reden hebben! Waarschijnlijk zal Hij denken: 'Wie waarachtig in Mij gelooft, zal Mij ook begrijpen; wie echter ondanks de vele tekenen en ondanks de wijsheid van Mijn lessen nog niet gelooft dat Ik de Heer Jehova Zebaoth ben, die moet maar weer naar zijn wereld terugkeren en net als de domme zwijnen in de aardse drek rond woelen!'
[9] Toen werden ze woest en gingen heen. - Heer, daarmee heb ik toch niet verkeerd gehandeld?'
[10] IK zei: 'O, zeker niet! Want ten eerste heb je de zin van Mijn woorden heel goed begrepen en heb je het de blinden ook heel goed uitgelegd, en ten tweede was je slotopmerking volkomen terecht! Want zulke mensen zijn echt te vergelijken met zwijnen, die, hoe sterker en warmer de ware zon van de hemelen begint te schijnen, des te begeriger en ijveriger naar de smerigste modderpoelen van de wereld rennen en zich volmaakt gelukkig voelen wanneer zij in hun oude drek rond kunnen woelen. Ik zei hun tenslotte toch duidelijk dat het vlees en het bloed dat zij bedoelen nergens goed voor is, en dat Mijn wóórden geest en leven zijn! Maar die ossen en zwijnen begrepen het ondanks dat niet, en daarom was jouw slotopmerking helemaal terecht, en Ik blijf daarom nu een aantal dagen bij Je.
[11] Maar breng nu nog wijn, want we willen vandaag en de overige dagen echt vrolijk zijn! Ik ben nu werkelijk blij met jou, want je hebt Mij beter begrepen dan een van Mijn leerlingen. Tegen de avond gaan we vissen, zodat je voorraad hebt voor jezelf en voor ons. Maar spreek in de stad niet over Mij, want dan zouden we weinig rust hebben. -En breng ons nu wijn en brood!'
«« 48 / 248 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.