[2] Toen zei ook ONZE WAARD: 'ja, dat is zeker een heel vreemde en onbegrijpelijke geschiedenis! Ik zelf heb verschijnselen van deze aard al vaak bij kinderen op vijfjarige leeftijd gezien, die op de afschuwelijkste wijze toegetakeld werden door geesten die van hen bezit genomen hadden. Het vreemde daarbij is alleen, dat vrijwel niemand meer zulke kwalen kan verhelpen.'
[3] IK zei: 'Mijn oudste leerlingen zijn al ingewijd in die zaken en kunnen je daarover uitleg geven, met name Simon Juda - nu Petrus -en Jacobus en Johannes; zij kunnen die kwalen ook meteen verhelpen net als Ik. Maar Ikzelf zeg daar nu verder niets over, want Ik heb al eerder gezegd dat Ik een paar dagen stop met onderwijzen en ook met optreden. jullie allen kunnen echter spreken en doen watje wilt; praat echter niet over Mij in deze omgeving en nog minder in de stad!'
[4] De leerlingen gingen toen verder met hun verhalen en Johannes legde aan de nieuwe leerlingen het verschijnsel van het bezeten zijn uit, en toen hij zo tegen middernacht daarmee klaar was, begaven wij ons allen ter ruste.
[5] 's Morgens stonden wij echter al behoorlijk vroeg op, en Ik ging met de drie eerdergenoemde leerlingen vóór de ochtendmaaltijd naar buiten. De waard kwam ons ook al gauw achterna, maar de andere leerlingen bleven in huis en schreven van alles op. Wij spraken echter over het lot van het schip van de Farizeeën, dat nog midden op zee met de huizenhoge golven worstelde. De waard vroeg zich af of de wind het nog niet voorbij de stad Tiberias zou hebben gedreven.
[6] Maar IK zei: 'Tot nu toe nog niet; dat zal hun pas over een paar dagen ten deel vallen, dat wil zeggen, als zij hun instelling wat zullen veranderen, -anders laat Ik ze nog een aantal dagen vrijwel midden op zee tevergeefs roeien!'
[7] De waard begreep nu dat er met Mij beslist niet te schertsen viel, en was het met Mij eens dat Ik de kwaadaardige vervolgers van Mijn persoon zoveel moeite bezorgde. De waard was juist een groot vijand van de tempeldienaren en het deed hem daarom veel plezier wanneer ze erg in het nauw gedreven werden.
[8] Wij spraken er nu verder niet meer over en keken naar de hoge golven van de zee en de vele scharen watervogels, die bij zulke hoge golven altijd aanwezig zijn en hun voedsel zoeken. De waard vroeg waar deze vogels zich ophielden als de zee rustig was.
[9] En PETRUS, als visser die met de zee zeer vertrouwd was, zei: 'Kijk, het zijn eigenlijk een soort waterroofdieren, die alleen dan zo frequent en met grote aantallen te zien zijn, als er voor hen iets te roven valt; anders zitten ze langs de zee op gedeelten die niet toegankelijk zijn, noch vanaf het land, noch vanaf het water. Op zulke plaatsen vind je veel insekten en wormen, die deze dieren als voedsel dienen. Bij grote stormen verschuilen die insekten en wormen zich echter en dan gaan de vogels hongerig op rooftocht naar kleine vissen, en als de storm is gaan liggen keren ze weer terug naar de plaatsen waar zij hun goed verborgen nesten hebben. Nu weetje watje nog niet wist; het is weliswaar niet zo belangrijk, maar toch is het goed om ook dat soort dingen goed te weten.'
[10] De waard was hier heel tevreden mee en dacht dat we nu wel terug konden gaan voor de ochtendmaaltijd.
«« 74 / 248 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.