[2] Toen vroeg de tollenaar aan zijn zoon, die nu heel monter was, welk getuigenis hij de drie gaf.
[3] DE ZOON zei: 'Precies hetzelfde als deze onbekende, wonderbare genezer over hen gegeven heeft! Zij hebben helemaal geen belangstelling voor de genezing van een zieke, maar zij willen alleen dat hij zo veel mogelijk van hun drankjes slikt en dat zij daarvoor dan flink wat geld krijgen. Dat zij echter niemand ooit werkelijk geholpen hebben, weet de hele stad en omgeving. Zoals zij mij geholpen hebben, hebben zij er al heel veel geholpen, -namelijk van deze wereld naar de andere! Ik geloof dat ik wel genoeg gezegd heb.
[4] Maar opmerkelijk is nog wel: Zij zijn joden, volgens hun zeggen uit Jeruzalem, en geven hoog op over hun Jehova, en vertellen dat zij alleen diegene met zekerheid kunnen helpen die in hun god gelooft en een groot offer in goud, zilver en edelstenen brengt. Dat offer moet men aan hen geven opdat zij het dan naar Jeruzalem kunnen zenden, waar een zekere hogepriester in een zeer heilige kamer van de tempel tot Jehova zal bidden voor de zieke, waarop het de zieke dan beslist beter zal gaan. Wat moeten wij Grieken daar echter van zeggen, terwijl wij toch al veel te veel goden hebben? Moeten we er nog een god bijnemen, opdat ook die ons niet helpt, zoals alle andere ons ook nog nooit ergens mee geholpen hebben, maar wel hun sluwe priesters, die in hun plaats met gewichtige, de goden toegewijde gezichten de rijkste offers ontvingen en deze heimelijk verkwistten aan allerlei kwalijke zaken en handelingen?!
[5] Maar ik leg hier nu een openlijke bekentenis af en verklaar: Deze wonderbare vreemdeling is nu en voor alle toekomstige tijden de enig ware god voor mij! Hij is de Jehova van de joden en de Zeus van de Grieken, Romeinen en Egyptenaren. In hem moeten alle goden verenigd zijn. Wij hebben al vaak allerlei sprookjes horen vertellen, hoe deze of gene god in de oude tijden alleen door zijn almachtige wil iets heeft geschapen; maar wij Grieken, die ook mensen zijn, hebben nog nooit het geluk gehad zoiets met eigen ogen te zien. Hier staat echter een mens die dat kan, en hij is voor mij een ware God, wat ik nu vast geloof, en dit geloof zal ik ook gedurende mijn hele leven steeds behouden. -Wat zeggen jullie daarvan?'
[6] DE TOLLENAAR zei: 'Ja, mijn zoon, bij dit nieuwe geloof van jou zullen ook ik en alle mensen van mijn huis ons getrouw aansluiten! Want alleen een God kan een volkomen dode weer in het leven terugroepen. Maar, onbekende meester en -dat zeg ik -God, die waardig is aanbeden te worden, bepaalt u nu wat ik met de drie dokters moet doen! Want hun manier om de lijdenden te helpen is beslist te slecht om hen helemaal ongestraft weg te laten gaan!'
[7] IK zei: 'Laat ze gaan; want zij zullen nog rechtvaardige straf genoeg krijgen! Ten eerste zal als dit allemaal bekend wordt, beslist geen mens hen meer willen hebben, en ten tweede zullen zij dan zo vlug mogelijk vanzelf wel het hazepad moeten kiezen. Maar laat hen nu gaan en laat je ieder zilverstuk terugbetalen dat je hun voor hun bedrog hebt betaald!'
[8] Daarop trokken alle drie een ontzettend zuur gezicht; want het terugbetalen van verscheidene honderden zilverstukken, die zij al vooruit van de tollenaar ontvangen hadden, deed hun beslist geen genoegen.
[9] Maar DE TOLLENAAR stond daar nu op en hij zei: 'Waarlijk, ik heb dit geld niet in het minst nodig; maar ik zal het de vele armen van deze plaats geven, dat zal beter zijn dan dat ik het jullie voor niets en niemendal zou laten houden! Schiet op en breng me nog binnen een uur het geld, want anders geef ik jullie, ellendige booswichten, over aan het gerecht!'
[10] Toen stonden de drie dokters op en maakten zich gereed om te vertrekken.
[11] Maar IK zei: 'Het is voldoende als er maar één van jullie dat geld gaat halen, -de beide anderen blijven intussen als borg hier; want als ze nu alle drie zouden gaan, dan konden we ze wel eens voor de laatste keer gezien hebben! Laat de jongste van hen maar gaan, omdat hij nog de eerlijkste is; want als een van de twee ouderen zou gaan, zou die de anderen die hier wachten laten zitten en er voor altijd met het geld vandoor gaan. Laat het zo gebeuren!'
[12] Toen stond meteen de jongste van de drie op, ging weg en bracht ook spoedig het geld.
[13] Nadat DE TOLLENAAR het geld aangenomen en opgeborgen had, zei hij tegen degene die het gebracht had: 'Luister, omdat jij volgens het getuigenis van deze waarachtig goddelijke meester nog de eerlijkste bent, kun je nu hier blijven; maar de beide anderen moeten zich ogenblikkelijk van hier verwijderen! Als je echter met hen mee wilt gaan, zul je daarin ook niet in het minst gehinderd worden.'
[14] DE JONGSTE DOKTER antwoordde: ' Als ik mag, dan blijf ik, en ik weet wat ik doen zal. Samenwerken met de anderen zal ik niet meer; want zij waren de heren en ik in zekere zin slechts hun knecht, en ik moest met hen volgens hun wil en tegen mijn wil en betere weten in samenwerken. O heer, dat heeft mij heel veel droevige uren en dagen bezorgd! Maar wat wilde, wat kon ik doen? Want met die twee ruzie krijgen, betekende, dat de hele tempel in Jeruzalem mijn vijand zou worden, en die vijandschap is zoals bekend de allerergste in de wereld. Maar als ik op eigen benen sta, en wel daartoe uitgenodigd door u, als eerste bestuurder van de hele stad, dan lach ik om de vijandschap van de tempel.'
[15] DE TOLLENAAR zei: 'Goed, jij blijft dus, -en de beide anderen gaan!'
[16] De beide anderen waren echter al weg en verlieten deze plaats met vlugge pas; want zij beseften dat zij niet konden blijven als Ik Mij hier zou vestigen.
«« 84 / 248 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.