De twijfels van de Indische magiër

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)

«« 111 / 229 »»
[1] De hoofdmagiër zei: 'Ja, begrepen heb ik het wel, evenals mijn beide metgezellen; maar er blijven daarnaast nog zoveel vragen over als je je een volledige voorstelling wilt maken van de hoogste wijsheid van de enige, ware God. Want er zijn in de grote natuur naast de vele buitengewoon wijs geregelde dingen ook andere zaken, die op zichzelf wel wonderbaarlijk wijs zijn ingericht, maar die ten opzichte van de andere dingen helemaal niet zo voor de hand liggend wijs en doelmatig zijn.
[2] En kijk, lieftallige jonge vriend, door zulke beschouwingen worden meestal juist die mensen misleid die zich het meest met het zoeken naar een wijze en almachtige God bezig houden, en in plaats dat zij God volledig leren kennen, vindt juist het tegendeel plaats. Zij ontdekken namelijk wel een kracht en macht die op zich alles heel wonderbaarlijk en kunstig heeft gevormd en ingericht, maar die zelf in zekere zin niet in staat is zich rekenschap te geven, waarom zij het een en ander op die bepaalde manier heeft gevormd en waarom bijvoorbeeld het een er is terwille van het ander!
[3] Ik besef dat het waarschijnlijk een heel nutteloze vraag van mij is; maar wie in zichzelf nooit enige twijfel heeft, toont daar toch klaarblijkelijk mee aan dát het hem weinig of helemaal niets kan schelen, of er een God is en hoe die er uitziet, en of de ziel van de mens na de dood van het lichaam als een individu dat van zichzelf bewust is, levend voort bestaat en hoe en waar.
[4] Maar omdat ik al een oude zoeker ben, ben ik ook een oude twijfelaar en daarom vol vragen. En zodoende heb ik jouw beschrijving over jullie gevaarlijke meer, de onderaardse pek en zwavelafzetting, de tijdelijke ontbranding daarvan en vervolgens het komen van de koude noordenwind, die nu nog hard waait, zeer in overeenstemming gevonden met de macht en de wijsheid van een ware en goede God, zoals ook alles bij het gevaarlijke meer heel doelmatig is ingesteld, om te zorgen dat die uitwaseming niet nadelig wordt voor de levende schepselen. Dat alles lijkt me in en op zichzelf volkomen in orde; maar dan rijst juist over het gevaarlijke meer een heel andere vraag, die wij zelf nooit kunnen beantwoorden:
[5] Waarom heeft dan de God, die zo wijs en goed is, eigenlijk zo'n gevaarlijk meer geschapen? We kennen veel grote rijken en landen die zonder een dergelijk meer bestaan. Waarom moet er juist hier één zijn? Waartoe dienen die grote onderaardse pek en zwavellagen en waarvoor die giftige dampen, waarin geen mensen, dieren, planten en bomen kunnen leven? Zijn zulke gevaarlijke meren op aarde uiteindelijk toch nog ergens goed voor en zit daár een bepaalde wijze bedoeling achter, of zijn zij alleen maar toevallig ontstaan en heeft God vanwege hun bestaan zulke maatregelen getroffen, dat zij voor de wat edeler schepselen die daar in de nabijheid leven niet te schadelijk worden?
[6] Zou een zeer wijze en goede God een goed doel dan niet anders dan door een slecht middel kunnen bereiken? Kijk, beste jonge, goddelijk wijze en machtige vriend, als je daar steeds meer over gaat nadenken en piekeren, kom je uiteindelijk vaak tot heel vreemde conclusies!
[7] Je kunt bijvoorbeeld zeggen: Een goede God kan niets scheppen wat slecht is; want in honing is geen bitterheid. Dan moet er dus ook een kwade antigod zijn, die voortdurend in strijd is met de goede God, maar hem nooit kan overwinnen, zoals ook de goede God de kwade niet kan overwinnen. De goede God schept voortdurend goede dingen, de kwade vernielt de werken van de goede God echter altijd.
[8] Maar als je dat aanneemt, is het treurig om een schepsel en extra treurig om een van zichzelf bewust mens te zijn, omdat hij steeds zijn zekere vernietiging voor ogen heeft. Want wat voor vreugde kan mij een leven en een bestaan geven dat ik na korte tijd voor eeuwig zal verliezen, en bovendien nog met grote pijn en vol angst en vertwijfeling!
[9] Uiteindelijk wil je ook dit niet aannemen en zegje: Er is helemaal geen god, óf er zijn er net zoveel als er schepselen zijn, waarbij iedere god zijn schepselen schept en zich om niets anders bekommert; óf er is helemaal geen god, maar een natuurkracht, die, zonder te weten dat zij bestaat, toch steeds maar door werkt omdat zij door de omstandigheden, die zich uit zichzelf blind en toevallig hebben ontwikkeld, op een bepaalde manier moet werken. Zoals ook de wind helemaal blind en zonder enige wil en zonder enig verstand waait en van richting verandert, wanneer hij op een rotswand stuit, die hem dan dwingt een andere richting te nemen. Dat verschijnsel ziet men ook bij beken en rivieren; zij moeten hun richting net zo vaak wijzigen als zij in hun blindheid op voorwerpen stuiten, die hen dwingen ongewild een andere richting te nemen.
[10] Een zaadkorrel valt in goede aarde en draagt rijkelijk vruchten, terwijl een even gezonde zaadkorrel in slechte aarde valt, daarin wegkwijnt en helemaal geen vruchten oplevert. Noch het zaad noch de grond zijn zich bewust van hun kracht en mogelijkheden; maar een bepaalde omstandigheid, die ook weer door andere toevallige omstandigheden veroorzaakt werd, heeft de ene bodem vet en de andere mager gemaakt en die omstandigheid maakt, dat een zaadje goed of slecht gedijt.
[11] Dan kun je onderzoeken en denken watje wilt en over de hele aardbol ervaringen opdoen, en nergens op een bepaalde goedberekende ordening stuiten, maar alleen op pure toevalligheden waarbij dan de ene de andere veroorzaakt.
[12] Wel, door zulke onderzoekingen gaat de godheid bij de mens verloren en kan dan niet zo gemakkelijk weer teruggevonden worden. Jij had waarschijnlijk volkomen gelijk met te zeggen dat de mens door het nauwkeurig onderzoeken van allerlei verschijnselen in de grote natuur een enig ware, wijze en almachtige God kan vinden, -dat zal ook wel waar zijn; maar als men als nauwgezet onderzoeker tenslotte op dingen stuit die met goedberekende orde niets te maken schijnen te hebben en zodoende het bestaan van een enig ware, wijze, goede en machtige God ongeloofwaardig maken, zoals die pek en zwavellaag onder het gevaarlijke meer, -wat dan? Dan, vriend, kan een mens zich niet meer zelf helpen, maar dan moet God hem helpen, als Hij werkelijk bestaat; helpt Hij hem echter niet, dan is Hij er of in werkelijkheid helemaal niet, óf Hij bekommert zich niet om de mensen, óf Hij is niet in staat zonder bepaalde voorwaarden de mens te helpen, zoals je dat dagelijks maar uit al te veel ervaringen kunt opmaken.
[13] Wil je mij daarom de reden duidelijk maken, waarom dat gevaarlijke meer zich daar bevindt, dan staat ons niets in de weg om nog verder over dit toch wel heel belangrijke punt met elkaar te spreken!'
«« 111 / 229 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.