De vraag naar de waarheid

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)

«« 116 / 229 »»
[1] Nu antwoordde Ik: 'O ja, kom maar dichterbij! Ook al is deze nacht wat donker, wij zullen elkaar hopelijk ook in de nacht wat beter leren kennen! Wat heb je dan eigenlijk aan Mij te vragen? Wat wil je nog meer dan datgene wat Mijn jong uitziende dienaar je heeft gezegd en laten zien? Spreek, - maar gebruik niet veel woorden!'
[2] De magiër zei: 'U bent wis en zeker een groot en wijs man. U viel mij in de zaal op en mijn hart werd door uw aanblik zo ontroerd en tot u aangetrokken, dat ik mijzelf erg in toom moest houden om niet heel ongemanierd op u toe te snellen en u met alle geweld aan mijn hart te drukken. Dat was een gevoel dat ik nog nooit eerder heb gehad en daarom wilde ik u vragen, waarom ik en ook mijn beide metgezellen zo sterk door u werden aangetrokken, terwijl wij uw lieftallige dienaar toch heel gelijkmoedig konden bewonderen. O beste man, los dit raadsel toch voor ons op!'
[3] Ik zei: 'Het licht wekt het licht, de liefde wekt de liefde, en het leven het leven; want een dode kan geen dode opwekken en een blinde kan geen leidsman van blinden zijn. Dat is de oorzaak van hetgeen je door Mij hebt gevoeld. Al het andere krijgen jullie later nog te horen.'
[4] Deze woorden maakten een diepe indruk op het drietal. Zij zwegen en dachten er bij zichzelf diep over na; maar wij keken rustig verder naar het verschijnsel in het zuiden.
[5] Na enige tijd diep nagedacht te hebben over de woorden die de magiër van Mij gehoord had, zei hij tegen zijn twee metgezellen: 'Luister, hij moet een erg wijs man zijn; want hij zei met een paar woorden zo verschrikkelijk veel, datje daarover vele jaren lang zou kunnen nadenken en spreken. O, als hij ons nog eens een paar van zulke woorden zou willen zeggen, hoe gelukkig zouden we dan zijn! Maar hij schijnt evenals alle grote wijzen een man van weinig woorden te zijn; want meestal vinden zij de vragen die wij hun stellen, als mensen die nog niet zo wijs zijn, te onnozel en te bekrompen, ook al schijnen die naar onze begrippen heel verstandig te zijn. Maar hij zei toch zelf dat de liefde weer liefde opwekt, en wij hebben hem nu al erg lief en daarom zal ik hem toch nog wat vragen, voor wij naar onze herberg gaan.'
[6] Daar waren de twee anderen het mee eens, en de magiër kwam weer naar Mij toe en zei: 'O beste, wijze man, omdat ik uit uw woorden begrepen heb dat u zeer wijs bent, kon ik de innerlijke drang van mijn hart niet langer weerstaan, u met nog een vraag lastig te vallen; want u zei immers dat de liefde weer liefde opwekt en ik maak daaruit op dat u ons liefheeft' en uw liefde voor ons heeft dan ook zeker onze innige liefde voor u opgewekt, omdat wij u anders niet zo konden liefhebben als wij u liefhebben! Als u ons echter liefheeft zoals ook wij u liefhebben, zult u niet boos op ons worden, als ik u nog met een kleine vraag lastig val?!'
[7] Ik zei: 'O, zeker niet; want jullie hebben nog tijd genoeg om Mij iets te vragen, en jullie hebben ook tijd genoeg om naar Mij te luisteren, zoals ook Ik tijd heb om jullie te antwoorden. Daarom kun je wel een vraag stellen, dan zal Ik je op Mijn eigen manier antwoorden.
[8] Vraag echter dingen die een echt mens waardig zijn! Want een mens is bezorgd en bekommert zich vaak om heel veel; maar er is maar één ding dat hij nodig heeft, en dat ene is de waarheid. Als de mens alles zou bezitten en de waarheid ontbrak hem, dan zou hij toch nog het armste wezen van de wereld zijn.
[9] Laat de mens daarom vóór alles de waarheid zoeken, die het echte rijk van God op aarde is! Als hij dat rijk heeft gevonden, dan heeft hij daarmee ook alles gevonden. Vraag jij dus niets anders dan de waarheid, want alleen die hebben jullie nodig! '
[10] De magiër zei toen: 'Ja, edele, wijze man, u heeft heel waar en WIJS gesproken! De waarheid in alle dingen en sferen is werkelijk het hoogste goed van de mens die nadenkt en zich van zijn bestaan bewust is. Ieder gemis voelt de denker en zoeker veel minder dan het zeer betreurenswaardige gebrek aan waarheid. Maar waar vindt hij die?
[11] Wij zoeken de waarheid al ruim dertig jaar, en pas hier zijn wij haar op 't spoor gekomen, maar hebben haar nog steeds niet in haar volle licht gevonden. Daarom vraag ik u, die de waarheid reeds in haar volheid schijnt te hebben gevonden: Wat is de waarheid, waar is zij, en waar vinden wij haar?
[12] De mens die weinig of vaak helemaal niets denkt, is natuurlijk snel bevredigd; want hij neemt ook de leugen voor waarheid aan. Hij gelooft, en zijn blinde geloof maakt hem tevreden en zalig. Maar met de denkende en zoekende mens is het heel anders gesteld. Die kan niet blind geloven. Hij moet licht hebben om te zien en de waarheid te vatten, wil het leven iets voor hem betekenen; want zonder volledige bewijzen van de waarheid is de denker en zoeker het ellendigste wezen op de hele wereld, ellendiger dan een in het stof vertrapte en zich kronkelende worm, die beslist nauwelijks zal voelen dat hij bestaat.
[13] Wij zijn denkers en zoekers en wij voelen ons erg ellendig omdat we de waarheid niet kunnen vinden. Omdat we hier echter door de jonge, wijze en werkelijk goddelijk machtige mens de waarheid op het spoor zijn gekomen, en u er ons ook op hebt gewezen, dat wij ons alleen maar zorgen moeten maken over -en ons moeten bekommeren om de waarheid, en dat wij alles zouden bezitten als we de waarheid zouden bezitten, stellen we toch nog éénmaal de vraag en zeggen zoals eerder: Wat is de waarheid, waar is ze en waar vinden we haar?'
«« 116 / 229 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.