De aankomst van de zeven Opper-Egyptenaren De van diep inzicht getuigende woorden van de Egyptenaar tot de Heer. Over de juiste voeding

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)

«« 138 / 229 »»
[1] Daarop liepen de beide Romeinen snel naar buiten en toen zij in de deuropening kwamen, stonden de zeven mensen uit Opper-Egypte al in het voorportaal van de grote herberg, en de eerste, die zoals bekend de Romeinse expeditie een aantal jaren geleden niet verder liet doordringen, ging op de hem welbekende Romeinen toe, stak zijn donkerbruine hand uit en zei (de Egyptenaar): 'Ik groet jullie nu als mijn vrienden, zoals ik jullie ook enkele jaren geleden in de binnenlanden van Opper-Egypte als vrienden heb laten gaan. Jullie hebben nog vaak aan mij gedacht en zijn ook op grond van wat jullie van mij gehoord hebben, hierheen gereisd om het wezen van een waar mens dieper te doorgronden en in jezelf te leren kennen; maar jullie hadden er geen vermoeden van dat jullie ook mij een keer in dit land zouden ontmoeten.
[2] Ik ben nu echter niet zo zeer terwille van jullie hierheen gekomen, maar veeleer terwille van iemand die jullie nog niet kennen, opdat Hij ook ons zal dopen met het vuur van de eeuwige waarheid van Zijn geest. Hij heeft reeds gisteren Zijn vele leerlingen aangekondigd dat wij zouden komen om voor Hem een waar getuigenis af te leggen. En Hij kwam ook vandaag met Zijn leerlingen hierheen, daar Hij wel wist dat wij hier naartoe zouden komen, omdat Hij ons met Zijn almachtige wil hierheen ontboden heeft. Laten we daarom deze herberg binnengaan en ons diep buigen voor Hem, wiens machteloze kinderen wij nog zijn!'
[3] De beide Romeinen zeiden: 'Bedoel je soms de beroemde heiland uit Galilea, van wie wij wel heel wonderlijke dingen gehoord hebben, maar die wij persoonlijk nog niet hebben ontmoet?'
[4] De Egyptenaar zei: 'Ja, ja, vrienden, Die bedoelen wij! Laten we daarom maar vlug naar Hem toegaan!'
[5] Daarop openden de Romeinen de deur van de grote eetzaal, en de zeven Egyptenaren kwamen eerbiedig de zaal binnen, gingen meteen op Mij af, bogen diep voor Mij, en de leider zei: 'Op deze wijze, o Heer van eeuwigheid, heeft het U behaagd, U met het vlees van de mensen te omhullen! Wees daarvoor geprezen in eeuwigheid door alle schepselen, voor wie U nu de grote poort geopend heeft om binnen te kunnen gaan in Uw eeuwig grote rijk van het leven!
[6] Toen U in Uw oereeuwige geest machtig de gehele oneindigheid vervulde en ontelbaar vele wezens uit U schiep, was geen schepsel vrij van Uw wijsheid en macht, maar gebonden door Uw wil. Maar nu heeft U Zichzelf gebonden met het vlees van de mensen, Uw schepselen, om Zelf alle schepselen vrij te maken en hen het rijk van Uw eeuwig vrije goddelijke leven binnen te kunnen leiden. 0 Heer van eeuwigheid, wees daarom nogmaals boven alles geloofd en geprezen!
[7] Zo vrij en zelfstandig heeft U nu Uw schepselen gemaakt, dat zij Uw woord kunnen horen en U, hun Schepper, voor hen zelfs een leraar bent en hun de wegen wijst waarlangs zij volledig aan U gelijk kunnen worden. O, laat ieder atoom van Uw eeuwige oneindigheid U daarvoor eeuwig prijzen; want het is nu ook geroepen om eens in een vrij leven binnen te gaan!
[8] Laat ons nu, grote, eeuwige God, Heer en Schepper, ons enige tijd verlustigen in het aanschouwen van Uw aangezicht! Want luister jullie schepselen, jullie mensen, allemaal: eeuwigheden na eeuwigheden zijn er verlopen, en ontelbare schepselen zijn er uit Hem ontstaan, die Hij als Zijn gedachten bezag, en die weer in Hem terugkeerden. Maar nooit zag het oog van een schepsel zijn oneindige, eeuwige Schepper, en nu het Hem volgens Zijn eeuwige raadsbesluit behaagde, Zichzelf in Zijn hele eeuwige wezen voor Zijn schepselen zichtbaar en tastbaar te maken, is Hij, de Eeuwige, "Oneindige, zonder aan macht en grootte in te boeten, als zichtbare God in de gedaante van een mens bij jullie, en jullie zien Hem en spreken met Hem -en begrijpen en bevatten toch niet Wie jullie in je midden hebben! 0, bedenk wat ik jullie nu gezegd heb en zeg dan allen: O Heer, ik ben uit mijzelf eeuwig onwaardig met U onder één dak te zijn; maar spreek slechts één woord tot mij, dan ontvangt mijn ziel uit Uw woord het eeuwige leven!'
[9] Daarop legde de Egyptenaar zijn handen kruiselings over zijn borst en bekeek Mij, vervuld van grootse gedachten, van top tot teen en zijn metgezellen deden hetzelfde. Gedurende dat moment durfde geen mens ook maar iets te zeggen, en. aller ogen waren onafgewend op Mij gericht.
[10] Maar na een poosje zei Ik tegen de Egyptenaren: 'Mijn vrienden die uit het verre land hierheen gekomen zijn, wees hartelijk welkom! Jullie moeten en zullen Mij vandaag nog heel nuttige diensten bewijzen, tot verder onderricht van deze broeders en ter versterking van hun zielen. Maar jullie hebben al bijna twee dagen lang vrijwel zonder te eten gereisd en werden alleen door de geest gevoed; nu moet jullie lichaam ook een echte versterking krijgen door de vruchten van deze aarde en die zal jullie direct in brood en wijn gegeven worden!'
[11] De Egyptenaar verontschuldigde zich weliswaar en zei, dat Mijn aanblik hen al meer dan voldoende gesterkt had.
[12] Maar Ik zei: 'Ik weet heel goed dat een van de geest vervulde ziel geen lichamelijke honger voelt; maar ondanks dat moet het lichaam zijn natuurlijke voeding krijgen, omdat het anders mettertijd geen goed werktuig meer voor de ziel zou kunnen zijn. En zo moeten nu ook jullie eerst goed gevoed worden om daardoor des te krachtiger te zijn om Mij goede diensten te verlenen terwille van jullie broeders!'
[13] Na die woorden stemden zij er tenslotte graag mee in om eerst te eten en Nikodemus zorgde er ook ogenblikkelijk voor, dat er goede wijn en ook goed brood en zout opgediend werd.
[14] Toen nu brood en wijn en zout op een aparte tafel gereed stonden, zei Ik weer: 'Zo, kinderen uit het verre land, ga zitten, eet en drink!'
[15] Dadelijk namen de zeven Egyptenaren nu plaats aan tafel en aten en dronken heel opgewekt; want pas nu begonnen zij te voelen dat zij echt hongerig en dorstig waren. Ze hadden geen woorden genoeg om de kwaliteit van het brood en de wijn te roemen, en noemden het levensvoedsel uit de hemel.
[16] De leider zei, terwijl hij nog at en zo nu en dan ook dronk: 'In mijn ziel heb ik vaak dit brood en deze drank geproefd, maar over mijn lichamelijke tong is deze lichaamskost nog nooit gekomen! Hierin zijn werkelijk alle levensstoffen zeer geconcentreerd aanwezig en zij versterken niet alleen het lichaam, maar ook de ziel!
[17] O, hoe ver en hoe diep zouden de mensen met dit voedsel binnen kunnen dringen in de sfeer van het innerlijke leven, als zij zouden weten wat zij aten en wat dit voedsel bevat; maar dat weten zij niet en zij zien ook door al het licht de dag niet. Maar zij zullen langzamerhand nog wel inzien, dat zij in dit voedsel Gods levende woord en Zijn wil genieten. Als zij dat voor zichzelf zouden kunnen ontraadselen en begrijpen, dan pas zouden zij weer volmaakte mensen zijn; maar omdat zij dat nog lang niet kunnen, moeten zij zo lang leerlingen zijn en blijven tot zij dat zelf begrijpen en in hun leven zullen toepassen.'
[18] Alle aanwezigen waren heel verbaasd over deze opmerkingen van de Egyptenaar, die dat allemaal op een heel eenvoudige en bescheiden manier naar voren bracht. Zelfs Mijn oudste leerlingen gingen daarbij enkele nieuwe en heldere lichten op; maar geen van hen durfde een gesprek met de Egyptenaar te beginnen.
[19] Onze drie magiërs zeiden bij zichzelf: 'Nu zien we pas heel duidelijk wat ons nog allemaal ontbreekt! O, wat is er een verschil tussen ons en deze zeven mensen!'
[20] Lazarus, die zich achter Mij bevond, kwam naar Mij toe en zei: 'O Heer, de wijsheid van deze man maakt me helemaal kleinmoedig! Wij zijn nu bij de oerbron en hoe onmetelijk veel verder is hij reeds dan wij!'
[21] Ik zei: 'Maak je daar niet bezorgd over, jullie zullen ook zover komen en nog wel verder; maar jullie moeten geduld en ijver hebben, want met een slag hakje geen boom om in het bos! Ik heb deze ware mensen, hoewel het er weinige zijn, immers niet hierheen laten komen om jullie te beschamen, maar alleen opdat jullie van hen zouden leren.jullie zullen dan ook zien wat ware mensen vem1ogen en waar jullie ook toe in staat zullen zijn, als jullie door het navolgen van Mijn leer tot ware mensen zijn geworden.
[22] Maar nu laten we hen eerst eten en drinken; want zij hebben twee dagen lang niets gegeten en ook weinig gedronken. Nikodemus zou er nu ook reeds voor kunnen gaan zorgen dat ook wij spoedig wat te eten en te drinken krijgen, en ook onze jongeren in het vertrek hiernaast, waar Rafaël en jij hen ondergebracht hebben.'
[23] Toen Ik dat tegen Lazarus zei, was hij direct bij Nikodemus om hem de boodschap over te brengen; en deze bracht meteen iedereen in de grote herberg tot de grootste bedrijvigheid.
«« 138 / 229 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.