De Heer legt het tweede hoofdstuk van Jesaja uit.

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)

«« 171 / 229 »»
[1] Na deze aanwijzing van Mij stond iedereen op, en we gingen vlug naar beneden naar het dorp, en wel naar het huis van Nikodemus, om het volgens zijn heimelijke wens te zegenen. Toen wij ons in zijn huis bevonden, hoorden wij al gauw een groot lawaai op het marktplein, en onze Agricola vroeg meteen op een dictatoriale driftige toon wat er buiten op de markt aan de hand was.
[2] Ik zei: 'Vriend, zolang Ik bij je ben, is er nauwelijks reden voor jou om zoiets te vragen! Weet je dan nog niet welke macht Mij altijd ten dienste staat?! Bovendien weet Ik immers alles wat er in de hele oneindigheid gebeurt; maak je daarom om zulke dingen niet meer druk, in ieder geval niet in Mijn bijzijn!'
[3] Agricola zei: 'O Heer, ik dank U voor deze terechtwijzing! Ik zal er in het vervolg heel goed op letten; want dat opvliegende in zulke gevallen is en blijft nog steeds mijn voornaamste fout. Ik denk, o Heer, nu heel vaak aan het door U aangeprezen geduld, en ik wil mij dat dan ook helemaal eigen maken; maar wanneer ik zo opeens in verzoeking gebracht wordt, steekt meteen mijn oude zonde weer de kop op. Maar van nu af aan moet daar voor altijd een einde aan komen!'
[4] Ik zei: 'Dat is heel goed! De bedoeling is goed, hoewel je nog een aantal malen in je oude zonde zult vervallen.
[5] Maar breng nu het boek van de profeet Jesaja hier; daaruit moet Ik jullie een belangrijk gedeelte duidelijk maken!'
[6] Daarop bracht Nikodemus het boek bij Mij, en Ik sloeg dadelijk in Jesaja het tweede hoofdstuk op en las het als volgt alle aanwezigen hardop voor:
[7] "Dit is het wat Jesaja, de zoon van Amos, over Juda en Jeruzalem zag: In de laatste tijd zal de berg waarop het huis des Heren staat zeker hoger zijn dan alle bergen en hij zal boven alle hoogten verheven worden, en alle heidenen zullen daarheen gaan."(Jes. 2,2)
[8] Toen vroegen Nikodemus en de beide Farizeeën: 'Heer en Meester, waar is dan de berg des Heren waarop Zijn huis staat?'
[9] Ik zei: 'O zie eens hoe werelds en zintuiglijk ingesteld en hoe vol materie jullie nog zijn! Ben Ik niet de berg van alle bergen waarop het ware huis van God staat? Maar wat is het zeer gerieflijke huis? Dat is Mijn woord, dat Ik reeds door al de profeten tot jullie, joden, gedurende een aantal eeuwen gesproken heb en nu Zelf door de mond van een mensenzoon spreek. Ik ben dus de berg, en Mijn woord is het gerieflijke huis op de berg, en daar om ons heen staan de heidenen uit alle delen der aarde, die hierheen gekomen zijn om de berg te zien en in zijn zeer ruime huis te gaan wonen.
[10] Maar voor de joden zoals zij nu zijn, is het werkelijk de laatste tijd, omdat zij de berg en zijn huis schuwen en de leiders zelfs dreigen het te vernietigen. -Begrijpen jullie nu dit vers?'
[11] Allen zeiden: 'ja, Heer, het is ons nu volkomen duidelijk; maar dit hoofdstuk heeft nog meer verzen, die ons nog lang niet duidelijk zijn! Heer, leg ons die nog verder uit!'
[12] Ik zei: 'Heb maar geduld; want een boom valt niet met de eerste slag!
[13] Maar Jesaja spreekt als volgt verder: 'Vele volkeren zullen (dat wil zeggen in de toekomst) zich op weg begeven en zeggen: Kom, laat ons de berg des Heren opgaan naar het huis van de God van Jacob, opdat Hij ons Zijn wegen zal leren, waarna wij dan op Zijn bergpaden gaan; want van Sion zal de wet uitgaan en van Jeruzalem Zijn woord! ('Jes.2,3)
[14] Dat hier onder Sion (Z'e on = Hij wil) eveneens de berg, dus de Heer of Ik, en onder Jeruzalem het huis van God op de berg, dus Mijn woord en Mijn leer moet worden verstaan voor nu en altijd, daar zal nu toch wel geen twijfel meer over bestaan.
[15] Maar wie zijn nu de volkeren, die zeggen: 'Kom, laat ons op de berg des Heren, dat wil zeggen naar de mensenzoon of goddelijke Mens gaan en naar het huis van de God van Jacob, opdat Hij ons Zijn wegen leert en wij dan op zijn bergpaden wandelen!'?
[16] Kijk, deze volkeren zijn die mensen, die zich in de toekomst zich tot Mij zullen bekeren, zich Mijn woord eigen zullen maken en Mijn wil zullen doen; want Mijn woord toont immers de wegen tot het leven, en de bergpaden zijn Mijn door het woord aan de mensen meegedeelde wil, waarvan het strikt opvolgen beslist veel moeilijker is dan alleen maar het pure luisteren naar Mijn woord, zoals het ook beslist veel gemakkelijker is om op een brede en gladde weg te gaan, dan op smalle en vaak heel steile bergpaden.
[17] Maar wie in zichzelf op de hoogste van alle bergen wil komen en daar in Mijn levende woord, dat Gods huis op de berg is, moet niet alleen maar de vlakke weg die naar de berg leidt volgen en daarop blijven staan, maar moet ook de smalle, vaak zeer steile bergpaden opgaan; want alleen daarlangs komt hij helemaal op de berg en daar in Gods levende huis.
[18] Wat dat betekent, heb Ik jullie al uitgelegd, zoals ook wat de profeet eigenlijk onder Z'e on en onder Jeruzalem begrepen wil hebben; daarom zegt hij ook dat uit Z'e on de wet, dus Mijn wil komt, en uit Jeruzalem, of natuurlijk gezien uit Mijn mond, Mijn woord.
[19] Wie dus Mijn woord, dat Ik te allen tijde door de profeten tot de mensen gesproken heb, hoort, aanvaardt en daarnaar leeft, die komt daardoor bij Mij en dus ook tot het levende woord en zijn kracht; want Ikzelf ben immers het levende woord en de kracht daaruit, en alles wat de oneindige ruimte bevat, is immers ook alleen Mijn levende woord en de eeuwige kracht en macht daaruit. -Hebben jullie dat nu ook goed begrepen?'
[20] Hierop zei er één uit de groep van de Farizeeën, die op de Olijfberg bij Mij gekomen waren, en die een schriftgeleerde was: 'Heer en Meester, Uw uitleg van deze twee verzen was zo helder als de zon op de middag, en mij werd alles duidelijk en begrijpelijk; maar nu komt het vierde vers en dat luidt aldus:
[21] 'En de Heer zal rechtspreken onder de heidenen en de volkeren straffen. Dan zullen zij van hun zwaarden ploegscharen en van hun spiesen sikkels maken; want geen enkel volk zal tegen het andere een zwaard opheffen, en de mensen zullen voortaan niet meer leren oorlog voeren.'(Jes. 2,4)
[22] Wie zijn die heidenen en wie de volkeren die, nadat zij eenmaal gestraft zijn, geen oorlog meer tegen elkaar zullen voeren? Die volkeren moeten wel in een zeer verre toekomst geboren worden; want de huidige generaties met hun trotse heb en heerszuchtige koningen zullen tot aan het einde der wereld oorlog voeren. ,
[23] Ik zei: 'je bent weliswaar wel een schriftgeleerde, zodat je de wetten en alle profeten nog heel goed in je geheugen hebt, maar die te begrijpen in de ware geest, daarvan was bij jou nog nooit enige sprake! jij liep op de brede en vlakke weg; maar op het smalle bergpad, dat naar de top van de berg van de ware kennis voert, heb je nog nooit een voet gezet.
[24] Wie niet door volgens de wet te handelen bovenop de berg van de Heer en in Gods huis komt, ofwel tot het innerlijke levende woord uit God en in het levende woord van God in zichzelf komt, herkent ook de ware, innerlijke, levende geest van de wet en de profeten niet.'
«« 171 / 229 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.