[2] Zo heb ik zelf eens een geval meegemaakt van een arme familie die streng volgens de geboden van God leefde en die een heel klein stukje grond bezat; niet ver daarvandaan had een rijke en voor de wereld zeer aanzienlijke familie een groot grondbezit. Deze familie was hardvochtig en gaf nooit aan een arme een aalmoes, terwijl de arme familie altijd bereidwillig haar weinige brood met de andere armen deelde. Op een zwoele dag kwam er een zwaar onweer, en de bliksem trof de hut van de goede, arme familie, die zich op dat moment op een akker bevond en d.aar hun gerst binnenhaalde. De hut verbrandde natuurlijk met alles wat er zich in bevond zoals kleding, voedselvoorraden en het nodige huis en landbouwgereedschap. Hetzelfde onweer trok echter ook over de grote behuizing van de rijke, onbarmhartige familie; maar er sloeg geen vernietigende bliksem uit de wolken in het huis van de rijke eigenaar. Waarom werd dan hier de hardvochtige rijke ontzien en waarom niet liever de arme?
[3] Zulke dingen gebeuren heel vaak, en de mensen komen daardoor gemakkelijk tot het geloof dat er helemaal geen God bestaat of dat God Zich helemaal niet om de mensen bekommert. En voor mij ligt daar een van de voornaamste redenen van het verval van het geloof. Want ieder mens heeft een natuurlijk rechtsgevoel dat heel nauw verbonden is met het geloof in een goede en zeer rechtvaardige God. Als dit gevoel te vaak en meestal op een ten hemel schreiende wijze gekwetst wordt, dan wordt gaandeweg ook het geloof gekwetst en aangetast, en dan verzinkt de mensheid langzaam maar zeker steeds meer in de nacht van het ongeloof en het bijgeloof en begint in haar nood overal hulp en troost te zoeken waar haar ook maar hulp geboden wordt, en zij gaat op die manier over tot afgoderij of stoïcisme.
[4] Is de mensheid op deze wijze binnen een aantal eeuwen voor het allergrootste deel zo slecht mogelijk geworden, dan komt natuurlijk wel het ene strafgericht na het andere; maar ik vind, dat die niet nodig zouden zijn als het geloof van de mensen niet zo vaak door bepaalde voorvallen te hard op de proef was gesteld.
[5] Ik oordeel hier alleen maar als een natuurlijk mens; maar zoals ik nu geoordeeld heb, oordelen heel veel mensen en zij worden daarbij en daardoor alleen maar erger. -Heer en Meester, wat zegt U daar nu op?'
[6] Ik zei: 'Is jouw arme familie na het ongeluk ook steeds ongelukkig gebleven, en moest zij daarna in grote nood en grote ellende verkommeren?'
[7] De schriftgeleerde zei: 'Nee, dat nu juist niet; want het ongeluk had de harten van de buren week gemaakt, en zij gaven de arme familie zo veel, dat zij daarna meer had dan voor het ongeluk.
[8] Maar er zijn ook gevallen waarin een gezin, dat buiten hun schuld een keer een ongeluk overkomt, ook verder ongelukkig blijft, - en deze ook vaak voorkomende gevallen zijn het eigenlijk, waardoor naar mijn mening de mensheid vooral slechter wordt. Of heb ik dat ook onjuist beoordeeld?'
[9] Ik zei: ' Zulke gevallen komen ten eerste heel zelden voor, en als ze voorkomen, dan hebben ze ten tweede beslist een wijze reden. Bij het eerste arme gezin dat jij als voorbeeld gaf, was de reden voor hun ongeluk het volgende: hun hut was al erg bouwvallig en zou bij een kleine aardbeving ingestort zijn en zou gemakkelijk haar rechtschapen bewoners gedood hebben. Daarom had de familie al een aantal malen aan hun rijke buren gevraagd om hen te helpen, zodat zij een nieuwe hut konden bouwen. Maar de buren gingen daar niet op in. Toen werd er op een dag toegelaten dat een bliksem een einde maakte aan de oude, bouwvallige hut. Dat maakte toen de harten van de buren zachter; zij brachten snel een kapitaaltje bij elkaar, bouwden een nieuwe stenen woonhut voor de arme familie en voorzagen hen nog zo rijkelijk van allerlei levensmiddelen, dat de arme familie het na het ongeluk veel beter had dan ervoor, en vervolgens ook voor iemand die nog armer was gemakkelijker iets kon doen. En daarom was jouw vermeende ongeluk voor de rechtschapen arme familie alleen een echt geluk, dat door Mij zo voorzien en toegelaten werd.
[10] Wat betreft de andere beproevingen die de mens als tegenspoed overkomen en hem dan ook niet meer verlaten, daarvan zeg Ik dat zo'n familie altijd door haar eigen schuld in de armoede terecht is gekomen. Als zij dan in haar armoede wellicht, om haar uit haar alledaagse traagheid wakker te schudden, door een nog hardere slag getroffen wordt, is het ook weer haar eigen schuld als zij nog verder volhardt in haar traagheid en dus ook in haar ongelukkige toestand blijft. Dit soort mensen is dan weliswaar van mening dat God hun vragen niet verhoort, of dat Hij Zich helemaal niet om de mensen bekommert; maar deze mensen zijn alleen maar te traag. ZIJ maken geen ernst met het wereldse werk, en ook niet met het houden van de Gods geboden en hun lauwe en zonder vertrouwen geuite vragen aan God, en zij worden daarom dan ook zolang in hun tegenspoed gelaten, tot zij door de steeds sterker drukkende nood uiteindelijk toch nog aan het werk gaan en daardoor dan ook gelukkiger worden.
[11] Luister, er was eens in het morgenland een koning van een groot volk! Het volk werd, omdat het in een vruchtbaar land woonde, traag en verarmde van jaar tot jaar meer en meer. Toen overlegde de koning bij zichzelf hoe hij dit kwaad kon verhelpen.
[12] Hij kreeg een goede ingeving, en hij zei bij zichzelf 'Ik zal het volk grotere en zwaarder op te brengen belastingen opleggen en die door mijn leger met onverbiddelijke strengheid laten innen, en dat net zo lang tot het volk in het algemeen actiever wordt!'
[13] Zo gedacht zo gedaan! En zie, in het begin mopperde en klaagde het volk ontzettend en zou tegen de koning, van wie het veronderstelde dat hij te hard was, opgestaan zijn als het maar gemakkelijker zijn traagheid had kunnen kwijtraken! De bittere nood bracht het volk echter tot grotere activiteit. Daardoor werd het al gauw welgestelder en het betaalde de koning de geëiste zware belasting gemakkelijker dan daarvoor de geringe belasting.
[14] Toen de koning na enkele jaren merkte dat zijn volk ijverig en werkzaam geworden was, zond hij herauten uit naar alle delen van zijn rijk en liet een aanzienlijke belastingverlaging bekendmaken.
[15] Maar toen zeiden de Oudsten uit het volk: 'Wij danken de wijze koning voor deze gunst, maar vragen hem ook tevens om de huidige belastingen terwille van het ware welzijn van het volk zo te laten; want zodra het volk minder belasting hoeft af te dragen, zal het ook al gauw trager en luier worden en uiteindelijk de geringe belasting moeilijker kunnen opbrengen dan de zware belasting!'
[16] Toen de koning deze uitspraak van de Oudsten van zijn volk hoorde, prees hij hen om hun wijsheid, en zag hoe zijn volk steeds actiever en daardoor ook steeds welgestelder en gelukkiger werd. En toen het volk van de Oudsten hoorde, dat de wijze koning hun alleen maar zulke zware belastingen had opgelegd om het actiever en gelukkiger te maken, prees het de wijsheid van de koning en betaalde hem vrijwillig nog meer dan het moest betalen.
[17] En zie, dat doe Ikzelf ook met de trage en luie mensen! Doe Ik dan iemand onrecht?'
[18] De schriftgeleerde zei: 'Heer, nu is het mij al weer helemaal duidelijk en ik dank U uit het diepst van mijn hart, dat U mijn verstand zo verlicht heeft!
[19] Ik vraag U nu echter om het vervolg van de uitleg van Jesaja. Het zesde vers is nog onbegrijpelijker dan de voorgaande vijf; daarom vragen wij u dringend om ons nog meer uitleg te geven!'
«« 173 / 229 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.