[2] Maar Nikodemus zei: 'Jullie mannen en knechten zullen over drie dagen wel vrij worden gelaten, maar ook geen ogenblik eerder! Ze hadden de raad gekregen om toegeeflijk te zijn; maar omdat ze dat niet wilden, moeten ze nu ook boeten voor hun halsstarrigheid!'
[3] Er trad nu een dochter naar voren, die zei: 'Heer, mijn moeder ligt doodziek thuis! Ze is weduwe en heeft maar één knecht, die over het algemeen heel trouw is en goed voor onze zaken zorgde. Het was maar heel toevallig, dat deze knecht daarstraks, toen dat tumult op straat ontstond, erbij kwam om als inwoner van Emmaüs een paar woorden ten gunste van onze waarden te spreken. En omdat hij dat gedaan heeft werd hij ook door de soldaten gepakt, geboeid en naar de gevangenis gebracht. Ik vraag u nu, beste rechter en heren, omwille van mijn doodzieke moeder, onze knecht, die geheel onschuldig in de gevangenis gekomen is, weer vrij te laten! ,
[4] Daarop zei Nikodemus: 'Dat jullie knecht inderdaad minder schuldig is aan het tumult dan de waarden en hun eigen knechten, daar twijfel ik niet aan; maar hij was toch min of meer een handlanger en het gebeurde daarom niet ten onrechte dat hij met de anderen in de gevangenis terecht kwam. Maar als het met je moeder, die ik goed ken, zo slecht gaat en ze doodziek is, zal ik hier onze opperste rechter vragen of Hij het goed vindt, dat jullie knecht wordt vrijgelaten. Heb daarom even geduld!'
[5] Nu richtte Nikodemus zich natuurlijk tot Mij en vroeg Me wat er in verband met de knecht moest gebeuren.
[6] En Ik zei: 'De genoemde knecht kan helemaal niet uit de gevangenis vrijgelaten worden, omdat hij zich daar niet bevindt; want toen hij merkte dat de halsstarrigheid van de waarden en hun knechten hen in de gevangenis zou brengen, ging hij er onmiddellijk, en nog net op tijd, vandoor, om zich buiten in dezelfde hut te verbergen waar wij vanmorgen dit arme en zieke gezin hebben aangetroffen. Ik zal Rafaël er nu naar toe zenden om hem snel hierheen te brengen; pas dan zullen we het overige bespreken.'
[7] Ik gaf Rafaël een teken, waarop hij snel de zaal uitging en binnen enkele ogenblikken weer met de knecht bij ons in de zaal terugkwam. Toen de knecht zich in de zaal bevond, begon hij iedereen om vergeving te vragen voor het feit dat ook hij, puur uit nieuwsgierigheid enigszins had deelgenomen aan het tumult.
[8] Ik zei: 'Wees daarom voortaan verstandiger en neem geen deel meer aan enig tumult, anders zou het een keer slecht met je kunnen aflopen! Maar ga nu met deze dochter van die zieke moeder, bij wie je in dienst bent, naar huis en breng de zieke hier naar toe, dan zal Ik zien of ze misschien nog geholpen kan worden!'
[9] Beiden vertrokken snel, maar kwamen al gauw huilend terug en de knecht zei: 'O, beste rechter en zeker ook even goede arts, de moeder van deze dochter, bij wie ik in dienst ben, is gestorven! Toen wij thuis kwamen lag ze al geheel ontzield in haar bed; ze zal daarom wel niet meer te helpen zijn!'
[10] Ik zei: 'Als jullie zouden kunnen geloven, dan zouden jullie ook de grote heerlijkheid van Gods macht in de mens kunnen zien!'
[11] Beiden zeiden: 'O heer, Gods macht is wel groot en heerlijk, maar tegen de dood heeft deze toch geen kruid geschapen! Er zijn zeker wel wonderlijke middelen waarmee de zwaarste ziektes genezen kunnen worden, - maar bestaat er een middel waardoor een dode ooit weer levend wordt?! Wij geloven wel dat de zielen van de mensen na de dood van het lichaam voortleven, maar dat een lichaam, als het eenmaal dood is, ook weer tot leven wordt gewekt, is wel moeilijk te geloven! Men spreekt wel van een jongste Dag, waarop allen die in hun graven allang zijn vergaan, weer op zullen staan; maar dat lijkt ons maar zo'n lege troostleer te zijn om te voorkomen dat de mensen te veel vrees hebben voor de dood. Maar wij denken dat ieder die eenmaal gestorven is, in eeuwigheid nooit meer op zal staan.
[12] Maar wat er na de dood van het lichaam met de ziel gebeurt of zal gebeuren, zal ook alleen God maar weten; want voorzover wij weten is er nog geen enkele ziel teruggekomen die gezegd heeft hoe het er aan de andere kant in die wereld uitziet. Wij danken u, beste rechter en heiland, voor uw goede wil om onze moeder beter te maken; maar omdat ze reeds is gestorven, kan ze ook niet meer geholpen worden en het zou werkelijk erg ongepast van ons zijn geweest als wij de overledene hier naar toe gebracht hadden!'
[13] Ik zei: 'Het zou ook wel kunnen dat de overledene slechts schijndood is en in dat geval zou ze wel weer in het leven teruggeroepen kunnen worden!'
[14] De dochter zei: 'O beste heiland, mijn moeder stierf aan volledige uitputting, waaraan ze vijf volle jaren ongeneeslijk heeft geleden! En wie aan zo'n ziekte sterft is niet schijndood, maar werkelijk dood! Daarom laten we haar nu maar met rust; want alleen een God zou .haar weer in het leven terug kunnen roepen, maar nooit de deskundigheid en de macht van een mens!'
[15] Ik zei: 'Vanuit jouw kennis bekeken heb je enerzijds wel gelijk, en ook omdat je Mij niet kent; maar er had jou toch iets op moeten vallen toen Ik daarstraks precies wist aan te geven waar jullie knecht zich verstopt had, ofschoon Ik ook tijdens het tumult Mijn plaats geen enkel ogenblik heb verlaten. En wanneer Ik daartoe in staat ben, zou Ik ook nog wel eens in staat kunnen zijn om een heleboel andere dingen te bewerkstelligen, als jullie dat zouden geloven en de moeite zouden nemen om de overledene hier naar toe te brengen.'
[16] Beiden zeiden: 'O beste heiland, als het voor u en alle andere voorname gasten niet zo onaangenaam zou zijn, zouden wij de overledene wel hierheen willen brengen; maar u zit hier vrolijk aan de maaltijd en een lijk zal daar zeker niet goed bij passen!'
[17] Ik zei: 'Of dat zal passen of niet zal de ervaring leren; ga de overledene dus maar halen!'
[18] Nu gingen de beiden en brachten met nog een paar hulpen de gestorven vrouw met het bed waarin ze lag in de ruime zaal.
[19] Toen de overledene daar lag, waren alle aanwezigen enigszins geschokt en keken beurtelings naar Mij en naar het lijk.
[20] Ik ging echter staan en zei: 'Wie van jullie deskundig is, laat die naar het lijk gaan en onderzoeken of ze volkomen dood is!'
[21] De meesten zeiden: 'O heer en meester, niemand hoeft haar meer te onderzoeken; want uit de verte zie je al dat zij geheel en al dood is!'
[22] Ik zei: 'Wel, goed dan, maar dan wil Ik dat ze leeft, opstaat en helemaal gezond is, en dat blijft tot op hoge leeftijd!'
[23] Toen Ik deze woorden had uitgesproken, stond de vrouw die dood was geweest onmiddellijk op uit haar bed, keek naar de gasten en vroeg daarop haar deels geschrokken en deels hoogst verbaasde dochter: 'Waar ben ik toch en wat is er met me gebeurd?'
[24] De dochter zei: 'Lieve moeder, je was doodziek en bent een uur geleden tot mijn grote leedwezen gestorven! En zie, deze wonderbaarlijke heiland heeft je nu weer tot leven gewekt en je volledige gezondheid beloofd en zeker ook verschaft en bovendien nog een lang leven!'
[25] De tot leven gewekte vrouw zei: 'Ja,ja, ik leef en voel me werkelijk volkomen goed en gezond! Maar hoe zullen we deze wonderbaarlijke heiland nu naar behoren kunnen belonen, daar ik in feite slechts een arme weduwvrouw ben?'
[26] Ik zei: 'Als jullie van hetgeen je bezit iets deelt met een arme, dan is dat hetzelfde als wanneer je het Mij had gegeven! Jij was immers die barmhartige vrouw, die van het weinige dat ze bezat het meest en het vaakst iets deelde met degenen die nog behoeftiger en armer waren; en omdat jij barmhartig was voor je arme naasten, heb jij ook bij Mij barmhartigheid gevonden. Maar ga nu aan tafel zitten om te eten en te drinken, zodat je ledematen en ingewanden gesterkt worden!'
[27] De vrouw met haar dochter en haar gedienstigen namen plaats aan tafel en er werd hun vers toebereide vis, brood en wijn gegeven. En ze aten en dronken allen monter en bedankten meermaals voor de hun bewezen weldaad.
[28] Nadat zij zich zo gesterkt hadden, stonden ze allen op van tafel, terwijl ze Mij loofden en dankten. De knechten namen het bed en droegen het naar huis; de vrouwen haar dochter bleven nog en loofden en dankten Mij nog meer.
[29] En Ik zei tegen de dochter: 'En wat zeg je nu, kleingelovige? Kan men een dode opwekken of niet?'
[30] De diep ontroerde dochter zei: 'O heer en meester, zoiets is vast alleen u mogelijk! Daarom zult u ook wel meer zijn dan alleen maar een heiland der mensen. U zullen alle geslachten loven en prijzen tot aan het einde van de wereld; want zulke daden kunnen voor de mensen niet verborgen blijven.'
[31] Ik zei: 'Dat heb je wel goed gezien, - maar voorlopig moetje hierover in jullie gemeente niet te veel spreken! En nu kunnen jullie naar huis gaan!'
[32] Beiden bedankten Mij nogmaals en vertrokken, door Nikodemus en Jozef van Arimatea tot aan hun huis begeleid, bij welke gelegenheid zij beiden hun rijkelijke steun beloofden; zij kwamen hun belofte ook getrouw na.
[33] Na hun terugkomst zei Nikodemus tegen Mij: 'Heer, wij hebben de door U tot leven gewekte weduwe onze volledige steun toegezegd, en Ik denk dat we daarmee niets verkeerds hebben gedaan!'
[34] Ik zei: 'Hoe kan iemand ooit zondigen door een goed werk van barmhartigheid te doen? Maar wat jullie doen, doe dat in stilte en laat je er niet door de wereld voor prijzen, want het is meer dan voldoende wanneer God, voor wie niets onbekend en verborgen blijft, ziet en weet wat iemand ongezien voor goeds doet. Wie zich echter vanwege het goede dat hij heeft gedaan door de wereld laat eren en prijzen, ontvangt daardoor reeds zijn loon voor zijn goede werken en zal daar later in Mijn rijk een uiterst gering loon voor kunnen verwachten. Daarom moet zelfs je rechterhand niet te weten komen wat je linkerhand heeft gedaan. Neem dit ook in je hart op en handel ernaar, dan zullen jullie leven en je loon vinden in de hemelen!'
[35] Daarop zei geen van beiden meer iets; want ze merkten dat het niet met Mijn instelling strookte, wanneer ze Mij luid in bijzijn van alle aanwezigen zouden vertellen wat voor goeds ze van plan waren te doen.
[36] De handelslieden uit Damascus waren door wat zich hier afspeelde van pure verbazing buiten zichzelf en hun woordvoerder zei in diepe eerbied voor Mij: 'Heer en Meester, U bent waarlijk meer dan alleen maar een mens! Stuur daarom zo gauw mogelijk Uw leerlingen naar ons toe, dan zullen wij naar hen luisteren en hen eren en doen wat ze ons in Uw naam zullen leren. En wij danken U nu ook voor alles wat wij hier ontvangen en gezien hebben. Wij gaan nu naar onze herberg om onze nog zeer blinde collega 's mee te delen wat wij nu in een uur tijd allemaal hebben meegemaakt; daarom bevelen wij ons aan in Uw genade!'
[37] Toen verlieten ook deze kooplieden ons.
«« 180 / 229 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.