In het bos van de buurman

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)

«« 228 / 229 »»
[1] Ik wilde nu ophouden met het lange verhaal; maar onze Agricola vroeg Me of Ik nog meer uit de tijd van Mijn jeugd wilde vertellen.
[2] En Ik zei: 'Luister dan nog een korte tijd naar Mij!
[3] Die beide burgers zijn dus vertrokken en wij zeiden tegen onze buurman: ' Alles is bij jou nu weer helemaal in orde; maar houd het wonder zo lang voor je tot er een tijd zal komen dat het zinvol is om het ook aan andere mensen mee te delen!'
[4] De buurman zei: 'Maar wat moet ik tegen mijn mensen zeggen als ze vanavond naar huis komen en vast en zeker stomverbaasd zullen zijn wanneer ze zien dat het hele huis weer helemaal is gerepareerd?'
[5] Ik zei: 'Jouw mensen, die toch al geen geloofshelden zijn en overal eerder aan geloven dan aan een wonder, zullen je niet vragen hoe het huis in zo'n korte tijd weer is hersteld; want ze zullen denken dat wij er met man en macht aan gewerkt hebben en het dus ook gemakkelijk in één dag hersteld hebben. Jouw vrouw heeft zelfs al heel vaak haar mening uitgesproken dat de timmerlieden met gemak een huis in een paar dagen zouden kunnen afbouwen als ze harder zouden werken. Wel, deze keer hebben wij heel hard gewerkt en heeft je vrouw dus een keer gelijk gehad!'
[6] Met deze raad was de buurman het volkomen eens. Wij verlieten hem en gingen weer naar huis om daar tot de middag te rusten. Toen nuttigden wij ons middagmaal en overlegden wat we 's middags zouden doen, omdat er geen werk op ons lag te wachten.
[7] Joses, de oudste zoon van Jozef, dacht dat we ergens werk konden gaan zoeken.
[8] Maar Ik zei: 'Omdat er in deze omgeving nog andere timmerlieden zijn die ook willen werken en leven, moeten we hen niet vóór zijn! De mensen kennen ons en ons werk per slot van rekening, en zullen komen als ze ons nodig hebben; maar we dringen ons niet aan hen op!
[9] Wanneer we toch iets willen doen, laten we dan naar het bos van onze dichtst bij wonende buurman gaan, dat hier slechts een klein half uurtje vandaan is, daar zullen we wel werk vinden voor vanmiddag!'
[10] Jozef dacht dat dat wel het geval kon zijn, ofschoon hij daarvoor nog geen opdracht had van de buurman.
[11] Ik zei: 'Laat dat maar helemaal aan Mij over! Die opdracht is allang heimelijk een hartewens van hem en we zullen hem zelf in het bos aantreffen, terwijl hij bij zichzelf overweegt hoe hij die tien oude ceders geschikt kan maken om er een nieuwe schuur mee te bouwen. Hij wilde die ceders deze week door zijn drie knechten laten vellen en er dan pas met jou over spreken om ze door ons klaar te laten maken voor de bouw; maar omdat nu zijn, naar hij meent, beste en eerste knecht ziek in bed ligt, denkt hij aldoor hoe, wanneer en door wie hij zijn tien ceders geschikt kan laten maken voor de bouw.
[12] Hij heeft al een paar keer aan Mij gedacht, sinds ik die bewuste eik bouwklaar heb gemaakt; maar hij had de moed niet om Mij of jou erover aan te spreken. En als wij hem nu vandaag in deze kwestie uit eigener beweging te hulp zullen komen, zal hem dat zeker des te meer welkom zijn. Daarom kunnen we onmiddellijk op weg gaan!'
[13] Jozef zei: 'Wat voor gereedschap nemen we dan mee?'
[14] Ik zei: 'We hebben alleen een bijl en een zaag nodig, dan hebben we meer dan genoeg!'
[15] Toen namen we de bijl en de grote zaag en gingen op weg.
[16] Maria vroeg weliswaar, hoe het toch kwam dat we zo zelden thuis konden blijven.
[17] En Ik zei: 'Omdat we thuis niets te doen hebben! Als We thuis iets te doen hebben, blijven we ook thuis; maar jij hebt thuis altijd veel te doen, en daarom is het ook goed dat jij meer thuis blijft dan wij! ,
[18] Daarop zei ze niets meer en wij gingen; we kwamen al spoedig op de plek waar onze buurman helemaal alleen naar zijn ceders stond te kijken en stond te wikken en te wegen hoe hij het het best kon aanpakken.
[19] Opeens zag hij ons, kwam allervriendelijkst op ons af en zei tegen Jozef (de buurman): 'O broeder, je komt als duizendmaal geroepen! Je weet dat ik even dringend een nieuwe schuur nodig heb als die nieuwe graankist. In de wijde omtrek kan men er geen mooier hout voor vinden dan dit! Maar het heeft me al veel hoofdbrekens gekost hoe ik dit hout klaar moet maken voor de bouw! Ik heb daarbij al vaak aan jou gedacht; maar het vellen van deze kolossale bomen is toch eigenlijk geen werk voor een bouwmeester en zijn meesterzonen. Daarom durfde ik er tot nog toe ook nog niet met jou over te beginnen, ofschoon we al wel een paar keer met elkaar gesproken hebben over de noodzaak van een nieuwe schuur. Maar omdat jullie hier nu toch zijn - zeker deze weg nemend omdat jullie misschien in deze bergen een opdracht hebben, wil ik graag kort met jullie overleggen wat ik het beste zou kunnen doen.'
[20] Jozef zei: 'Je vergist je als je denkt dat wij nu op weg zijn om hier ergens in het gebergte te gaan werken. Wij zijn speciaal voor jou hier naartoe gekomen om voor jou datgene te doen waarover je me niet durfde aan te spreken!'
[21] Toen de buurman dat hoorde was hij heel blij en begon meteen met Jozef over het loon te praten.
[22] Maar Jozef zei: 'Pas als de schuur klaar is, zullen we over het loon praten! Maar laat ons nu maar onmiddellijk aan de slag gaan; want de dag zal nog een paar uur duren en we kunnen nog heel wat werk verrichten!'
[23] De buurman zei: 'Doe, wat je vaardigheid en kennisje toestaan; want wat jullie vaak in uiterst korte tijd kunnen, weet ik maar al te goed, vooral je jongste zoon! Maar daar praat ik nu verder niet over!'
[24] Ik zei: 'Geloof je aan Mijn innerlijke kracht en almacht?'
[25] De buurman zei: 'Meester, hoe zou ik daar niet aan kunnen geloven, terwijl ik er toch al zoveel bewijzen van heb?!'
[26] Ik zei: 'Goed dan! Maar zorg er allemaal voor dat jullie niet over Mij spreken vóór de tijd! En wanneer die zal komen, zullen jullie wel van Mij vernemen. Maar geef Me nu de bijl, zodat Ik onmiddellijk deze tien bomen vel!'
[27] Ik nam nu de bijl en kapte met iedere slag een boom om, waar andere houthakkers minstens een volle dag voor nodig gehad zouden hebben.
[28] Toen die tien bomen daar nu lagen hadden allen een eigenaardig gevoel en Jozef zei tegen zijn andere zoons: 'Jullie hebben allemaal al aan hem getwijfeld, ofschoon ik jullie vaak heb gezegd: Wie eenmaal door God is uitverkoren vanaf de wieg, verlaat Hij nooit meer! En nu hebben jullie je er allemaal zelf van overtuigd hoe God nog geheel en al met hem is en wonderbaarlijk werkt! Daarom moeten jullie voortaan niet aan hem twijfelen, maar hem ook aan niemand verraden; want hij weet zelf wel waarom hij nu nog verborgen wil blijven!'
[29] Allen gaven Jozef gelijk en beloofden ook plechtig, over dit en ook ieder ander wonder, te zwijgen, zolang Ikzelf dat wilde.'
«« 228 / 229 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.