De uitvlucht van de jodin

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)

«« 26 / 229 »»
[1] Toen dacht de jonge jodin een poosje na, wat zij daar nu op moest zeggen, want zij was diep geraakt.
[2] Maar haar moeder, die minder aangedaan was, wilde haar snel uit de verlegenheid helpen en ze zei tegen haar (de moeder): 'Waarom sta je nu zo angstig en verlegen na te denken over wat je zult zeggen? Is er dan iemand die de oude God van Abraham, Isaak en Jacob ooit heeft gezien? Niemand weet iets anders over Hem dan wat hij uit de Schriften, die puur door mensen zijn geschreven, over Hem heeft gelezen of wat hij de priesters over Hem heeft horen zeggen. Maar de priesters, die de oude God het beste kennen en die in alles Zijn geboden het ijverigst zouden moeten opvolgen, doen juist het tegendeel en geven door hun doen en laten voor ieder weldenkend mens het bewijs, dat de oude God van de joden evenmin echt bestaat als alle goden van de heidenen, die ook nooit door een mens uit onze tijd zijn gezien. Maar deze God zien we, wij horen Zijn wijze woorden en bewonderen Zijn buitengewone daden, die slechts een almachtige God mogelijk zijn. Wat houdt ons er dan nog verder vanaf om Hem als de enig ware God te erkennen en Hem alleen de eer te geven?!'
[3] Daarop zei de dochter: 'Ja,ja, moeder, dat zou allemaal wel waar zijn, als wij met volkomen zekerheid zouden kunnen beweren dat er nooit een Mozes en nooit een profeet heeft bestaan en al het geschrevene vanaf Mozes alleen maar een verzinsel is van steeds gelijkgezinde Farizeeën. Maar dat is toch niet zonder meer te bewijzen en er staan, zoals bekend, in de boeken van Mozes en van de andere profeten toch heel veel dingen die buitengewoon goed en waar zijn en waarvan, naar mijn weten, de Farizeeën steeds een afkeer hadden en waar zij zich nooit mee bezighielden, zoals men weet. En dus kunnen wij toch niet zonder meer aannemen dat die Farizeeën, de een na de ander, de hele zogenoemde Heilige Schrift onder allerlei gefingeerde namen hebben samengesteld. Het is duidelijk dat die is geschreven door mensen die door God bezield waren en het is dan ook Gods woord, al hebben die door God bezielde mannen God nooit gezien! En het is daarom altijd een heel gewaagde zaak om een mens vanwege zijn spreken en buitengewoon wonderbare daden meteen als God te erkennen en aan te prijzen.
[4] In mijn eerste verrassing heb ik dat ook gedaan, en ik heb in mijn waan niet in het minst rekening gehouden met de grote blindheid van mijn hart waardoor ik al gauw twee goden zou hebben aanbeden. De verheven man heeft mij echter meteen op het rechte spoor gezet door mij heel duidelijk en zeer begrijpelijk te verstaan te geven, dat hij geen God maar slechts een grote, door God bezielde profeet is -en meer hebben we niet nodig.
[5] Weten we dan niet dat de profeet Elia nog eerder zal komen dan de grote Messias?! En - zoals u, moeder, wel weet - vergis ik mij nu eenmaal niet zo gemakkelijk en daarom zeg ik dat deze buitengewoon verheven man de opnieuw gezonden Elia is en deze meer dan mooie jongen zijn leerling Elisa. Maar van nu af aan zullen we waarschijnlijk niet lang meer op de grote Messias hoeven te wachten!
[6] Dat is nu mijn mening en omdat deze verder zo wijze man die wonderen doet, denkt dat ik in mijn geloof een rietstengel ben, wil ik zijn mening nu met de grootste stelligheid weerleggen. Zoals het in de wereld niet alles goud is wat er blinkt, zal ik hier ook aantonen dat ook niet alles zwak is, wat er als zodanig uitziet.
[7] Er is maar één God, maar er kunnen veel profeten zijn, en ik reken deze verheven man nu ook heel duidelijk onder hen. Daarom geloof ik nu dat ik u en deze overigens verheven man op zijn vraag aan mij toch zeker het beste antwoord heb gegeven. Zijn opmerking tegen mij over de God van Abraham, Isaak en Jacob was heel goed en ik voelde mij daardoor zeer aangesproken en ik ben hem voor deze les en voor alle andere weldaden die hij ons heeft bewezen in hoge mate dank verschuldigd; maar of hij de beloofde Messias is, dat is nog lang niet aan de orde! O, ik ben allesbehalve een zwakke rietstengel!'
[8] Toen vermaande de moeder haar dochter om niet zo ijdel en weerbarstig te zijn.
[9] De dochter zei: 'Ik ben niet weerbarstig en al helemaal niet ijdel, maar ik richt mij naar hetgeen deze verheven man en grote meester ons leert en ik ben hem van ganser harte dankbaar voor de overgrote weldaden die hij ons heeft bewezen. Wat kan ik en wat kunnen wij allen nog meer doen? Maar ik wil ook niet onwillig zijn om deze verheven meester als een ware Messias en Heiland van de mensen te beschouwen, want dat was immers in zekere zin iedere grote en onder bepaalde omstandigheden ook iedere kleine profeet, omdat hij de mensen die in de algehele nacht van het leve? verzonken waren, weer het licht der levenswaarheden bracht en hen Uit het slijk der zinnelijkheid weer naar een zuiverder geestelijk en waarachtig leven verhief. En dat doet, zoals ik dat nu heel goed bemerk, ook deze man, die vol heerlijkheid en vol waarachtig goddelijke kracht en macht is en daarom is hij dan ook beslist een ware Messias voor de mensen die zich door hem laten onderwijzen.
[10] In mijn oordeel over hem kan ik mij onmogelijk erg vergissen, want ik oordeel nu slechts naar wat ik van hemzelf heb gehoord en gezien. Misschien kan de zaak nog heel anders liggen - wat wij niet kunnen weten - maar wij kunnen het onmogelijk mis hebben als wij nu alleen maar datgene aannemen wat wij kunnen aannemen volgens hetgeen wij gehoord en gezien hebben. Gods geest, kracht en genade blijve hem steeds leiden tot welzijn van alle mensen!'
[11] de moeder zei: 'Lieve dochter, ik zou je nog veel meer liefhebben als je maar niet zo ontzettend bijdehand was! De oude rabbi heeft twee jaar lang je hoofd volgepropt met al het mogelijke wat een mens op deze wereld maar aan kennis kan bezitten en jij weet al meteen alles beter dan wij, je ouders, en daardoor ben je soms volkomen onuitstaanbaar geworden, en ik merk nu dat deze grote meester ook al bijna genoeg van je heeft! Daarom lijkt het me nu raadzaam om hem om vergeving te vragen en dan naar onze plaatsen terug te gaan!'
[12] Toen zei Ik: 'O, dat is nog lang niet nodig, want Ik heb immers nog niets tegen je dochter Helias kunnen zeggen omdat jij, als haar moeder, alleen maar met haar gesproken hebt! Laat Mij nu ook met de mooie Helias spreken, dan kan zij als een pientere jonge vrouw voor zichzelf en daarna ook voor vele anderen, met wie zij in aanraking zal komen, volledig naar waarheid te horen krijgen met wie zij in Mijn persoon te maken heeft. Want tot nu toe weet zij nog niets en jij als haar moeder nog minder! Spreek jij, moeder, daarom pas wanneer Ik je wat vraag!'
[13] Toen zei de moeder niets meer, maar vroeg Mij toch in Mijn buurt te mogen blijven, wat Ik haar dan ook toestond.
«« 26 / 229 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.