[2] Ik zei: 'O M'n lieve dochter, als je heimelijk bij jezelf in het geheel geen kennis over dit gebod zou bezitten, dan liet Ik je daar ook echt niet over spreken, maar omdat je dit gebod goed kent, hoewel je nog nooit iets met een man hebt gehad, kun je ook best gepast over dit gebod spreken. Dus spreek maar vrijuit!'
[3] Helias zei toen weer haar spreuk: 'O Heer, wie Uw wil doet, begaat geen zonde! Dus zal ik dan ook op gepaste wijze spreken. 'Gij zult niet echtbreken!', zo luidt letterlijk het zesde gebod. Maar volgens hetgeen de rabbi mij leerde, betekende het ook: 'Gij zult u kuis en rein voor God en de mensen gedragen, want wie onkuis en onrein leeft en handelt, is evengoed een zondaar als een echtbreker, een ontuchtige en een hoerenloper! ' Dat leerde mij mijn rabbi.
[4] Mijn enige kritiek is, dat ten eerste Mozes bij het opstellen van de basisgeboden in het 20 e hoofdstuk van zijn tweede boek, alleen de echtbreuk verbiedt, hoewel hij er daarna in het derde boek, ongeveer vanaf het 18 e hoofdstuk, erg uitvoerig over spreekt -wat ik echter ook nog niet heb gelezen omdat mijn rabbi dat niet goed voor mij vond. En ten tweede gaf God door Mozes dit gebod, evenals een aantal andere, volgens de woordelijke (Hebreeuwse) tekst* (*Het Hebreeuws onderscheidt: Gij (man) zult!, Gij (vrouw) zult! ) steeds alleen maar aan het mannelijke geslacht en dacht slechts zelden aan de vrouw.
[5] Wie is die 'gij' die niet mag echtbreken? In de wet is het enkelvoudige gebod slechts op één mens of alleen op één geslacht gericht en wel duidelijk op het mannelijke, en aan het vrouwelijke is niet gedacht. Je kunt natuurlijk wel zeggen: als de man niet mag echtbreken, dan kan een vrouw dat ook niet, omdat zij zonder een man niet kan zondigen. Maar naar mijn mening is juist de vrouw door haar bekoorlijkheid het element dat de man het meest tot echtbreuk verleidt en daarom zou dan ook speciaal tegen de vrouw gezegd moeten worden dat zij geen man tot echtbreuk mag verleiden en ook zelf geen echtbreuk mag plegen. Want als de vrouw de man volledig trouw is, dan zal er beslist nergens meer sprake zijn van echtbreuk. Maar in de basiswet vormt de vrouw echt een uitzondering en pas in de latere voorschriften van Mozes wordt er aan haar gedacht.
[6] Ik zou nu wel eens willen weten, waarom dat op die manier gebeurde! En waarom dacht Mozes in de wet in veel mindere mate aan de vrouw dan aan de man? Behoort de vrouw dan minder tot het mensdom dan de man?'
[7] Ik zei: 'Wel, deze kritiek van jou mag nog gehoord worden, hoewel ook deze de waarheid slechts benadert! Kijk, ook hier komt het weer voornamelijk aan op ware en zuivere naastenliefde en die heeft evenzeer op de vrouw betrekking als op de man!
[8] Zou jij het bijvoorbeeld prettig vinden, als jij de vrouw van een fatsoenlijk man was, wanneer de vrouw van je buurman je man zou begeren en dingen met hem zou doen die niet door de beugel konden? Als je in je hart echter beslist niet zou kunnen wensen dat zoiets je overkomt, dan moet je je ook tegenover je buurvrouw net zo gedragen als jij zou wensen dat zij zich tegenover jou gedraagt. En wat dus in de wet tot de man is gezegd, geldt ook in gelijke mate voor de vrouw.
[9] Alleen om die reden gaf God volgens de (Hebreeuwse) tekst de basiswet schijnbaar alleen aan de man, zoals Hij aan het hoofd van de mens de voornaamste zintuigen gaf en door middel van die zintuigen het verstand in de hersenen. Zoals God eerst alleen tegen het verstand van de mens spreekt, zo spreekt Hij ook tegen de man, die voortaan het hoofd van de vrouw is zoals de vrouw in zekere zin het lichaam van de man. Als nu het hoofd van een mens verlicht en heel wijs is, zal dan niet ook in gelijke mate zijn hele lichaam mede wijs zijn?
[10] Als het verstand van de mens goed verlicht is, dan zal ook weldra het hart van de mens, dat zich graag zal voegen naar de orde van het verstand, goed verlicht worden. De vrouw komt ook overeen met het hart van de man en wanneer dus de man als het hoofd goed verlicht is, dan zal ook de vrouw als zijn hart net zo goed verlicht worden en zijn.
[11] Er staat immers van oudsher geschreven, dat man en vrouw één lichaam zijn. Wat dus tegen de man gezegd is, is ook tegen de vrouwgezegd.
[12] En kijk, daarmee heb Ik nu ook bewezen dat jouw twijfelongegrond is en heb Ik je het ware licht getoond van de wet, die je vast en zeker goed hebt begrepen. En omdat je dat goed begrepen hebt, kun je nu wel verder gaan met je kritiek.'
«« 32 / 229 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.