De bekentenis van de hoofdmagiër

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 7)

«« 98 / 229 »»
[1] Onze Rafaël zei: 'Op jouw grove aardse materiële manier kun je wel gelijk hebben; want grote en sensationele vertoningen trekken zelfs de aandacht van de dieren uit het bos, die er uit angst voor wegvluchten. Dus moeten jullie grote toverspektakels des te meer op jullie volk inwerken, omdat het volk jullie taal en spraak verstaat; want konden jullie mensen zelf niet spreken en dus ook jullie misleidende toespraken niet verstaan, dan zouden zij bij jullie schijnbaar godsdienstige, met veel bombarie omgeven toverhandelingen duidelijk net als de dieren op de vlucht slaan en uit vrees en angst wegkruipen in de holen, ravijnen en gaten van de aarde. Maar ik zegje nogmaals dat jullie volgens je blinde idee gelijk mogen hebben.
[2] Maar waarom komen jullie uit je land hierheen gereisd om voor ons, die toch beslist niet op ons achterhoofd gevallen zijn, je oerdomme wonderen en bedrieglijke trucs te vertonen? Wat willen jullie dan daarmee bij ons bereiken? Moeten uiteindelijk ook wij jullie soms aanzien voor machtige bemiddelaars tussen God en de mensen, en geloven dat jullie waarachtige goden zijn?! Thuis in jullie land, dat groot genoeg is, kunnen jullie toch al zonder meer doen watje wilt, en je door je blinde volk laten aanbidden; maar wat drijft jullie naar ons, wat willen jullie hier met je bedriegerijen bereiken? Voor goud, zilver, parels en edelstenen zijn jullie niet hierheen gekomen, want zulke schatten hebben jullie immers al in overvloed. Willen jullie ons soms ook bekeren en laten geloven dat jullie waarachtige afgezanten van God zijn? Ja,ja, kijk, dat is heimelijk jullie plan, omdat jullie beslist veel liever de hele aarde hebben dan alleen maar jullie Indië! Maar ik zegje datje met die heimelijke bedoeling bij ons nooit een voet aan de grond zult krijgen, maar het heel gauw zwaar te verduren zult hebben. Ga daarom voor deze keer nog ongestraft naar je land terug, en waag het nooit weer met zo'n plan hierheen te komen, en maak het ook thuis niet te bont, anders zou onze enige ware, eeuwige God en Vader Zijn geduld en lankmoedigheid met jullie wel eens kunnen verliezen en jullie in Zijn terechte toorn straffen! - Dwaze tovenaar, heb je mij begrepen?'
[3] De magiër zei: 'Lieftallige, wijze jongeman! Wij erkennen dat je helemaal gelijk hebt en dat wij Indiërs zeer in het duister leven; maar daarbij zijn we toch een heel gelukkig volk, omdat we alles hebben wat de mensen op deze aarde gelukkig kan maken. Het volk heeft door zijn vaste geloof nog het voorrecht dat het geen dood verwacht en er dus ook niet bang voor is. Het is alleen maar bang voor een hoogst ongelukkige toestand van de ziel na de dood van het lichaam, die hun in het vooruitzicht wordt gesteld, indien zij die, doordat ze zich niet aan de wetten gehouden hebben, verdiend hebben. Een bewijs ervoor dat het volk dat gelooft en die toestand na de dood vreest, leveren de buitengewone boetedoeningen van het Indische volk, die het voor zijn mogelijke zonden verricht.
[4] Het volk is derhalve volkomen gelukkig als het zich maar aan de voorgeschreven wetten houdt. Maar als volgens ons beste weten en geweten het volk in natuurlijk en geestelijk opzicht gelukkig is en onze bedriegerijen daar juist toe bijdragen, kan een mogelijke waarachtige, grote, wijze en almachtige God dus niet boos op ons worden en zijn toorn over ons laten komen; want hij kan immers nooit willen dat de mensen op deze aarde zo ongelukkig mogelijk leven. Zou hij echter de manier niet goedkeuren waarop wij door onze slimheid en bekwaamheid het hele volk gelukkig maken - en dat voor alle tijden -, dan zal het hem toch niet onmogelijk zijn ons te kennen te geven hoe hij het Indische volk geleid en bestuurd wil hebben.
[5] Dat wij bij tijd en wijle echter ook andere landen bereizen, heeft voor ons een meervoudig goed doel. Om goud en andere schatten te verdienen, reizen we beslist niet, omdat we onze akkers thuis met gouden ploegen bewerken! Jullie ijzer zou voor ons veel waardevoller zijn dan al ons goud. Ook worden we niet gedreven door een bepaalde drang om elders onze kunsten te vertonen; want we hebben thuis vereerders genoeg. We willen dus in vreemde landen niemand voor onze godsdienst winnen; want we reizen nooit als priesters, maar als magiërs en wijzen uit het verre morgenland. Maar wij zoeken in vreemde landen, omdat wij heimelijk bij ons zelf[ heel goed voelen wat wij missen, alleen maar datgene wat wij priesters zelf missen.
[6] Wij vermoeden wel dat er ergens een zeer wijze en almachtige God moet zijn, door wiens wil alles wat wij met onze zintuigen waarnemen, geschapen of gemaakt is. Ja, we zijn zelfs door onze oude wijzen te weten gekomen dat er zich in het verre westen dat de zon, de maan en alle sterren opneemt, een volk bevindt dat voortdurend alleen met de enige ware God in verbinding staat, Hem daardoor goed kent en ons zeker iets meer over Hem zou kunnen en willen vertellen. Wij zijn nu echter al zeer ver naar het westen doorgedrongen met ons geheime doel, maar dat gelukkigste volk van de aarde hebben we nog niet gevonden. Wij ontdekten dat wij er zelf met ons vermoeden dat er een God moet zijn en met onze trucs, zoals jij, lieftallige jongeman, ze noemde, toch altijd nog beter aan toe zijn dan alle wijzen van de vele landen waar we al doorheen getrokken zijn.
[7] M'n allerliefste jongeman, ik beken je heel openlijk dat we onder al die duizenden en nogmaals duizenden wijzen waarmee we al kontakt gehad hebben, nog niemand hebben aangetroffen die wijzer was dan jij. Jou achten wij in staat om werkelijk kennis te hebben over de enig ware God, en wij zouden het daarom erg op prijs stellen als we nader met jou van gedachten zouden kunnen wisselen; want jij was tot op heden nog de enige die onze wonderen gezien heeft voor wat ze eigenlijk zijn. Jij hebt ons in je jeugdige ijver weliswaar hard aangepakt en daar had je ook het volste recht toe; maar we hebben door de drie tekenen die we gedaan hebben, waarmee wij een proef voor jullie aflegden, en wat aanleiding voor je was om ons voor bedriegers uit te maken, toch ons geheimgehouden doel bereikt, en zo waren ook onze valse wonderen uiteindelijk toch ergens goed voor .
[8] Mochten we hier in jou het lang en moeizaam gezochte gevonden hebben, dan geven we je de volledige verzekering dat we in geen enkel vreemd land nog schijnwonderen zullen doen. Mocht het bij jou echter ook het geval nog niet zijn, dan zullen we weer op onze eigen manier het voor ons verborgene, waar dan ook, verder moeten gaan zoeken, en we vinden dat niemand dan tegen ons kan zeggen dat we onjuist handelen. Verkeerd zijn we niet, maar verstandig, en het ligt in onze manier van doen dat we hetgeen wij zoeken meestal ook vinden als het mogelijkerwijs ergens te vinden is. Lieftallige, wijze jongeman, wees niet boos op ons, en veroorloof ons dat we je morgen weer, maar niet als magiërs, maar als zoekers naar God op mogen zoeken!'
«« 98 / 229 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.