[2] Ik zei: 'O, absoluut niet - maar het is wel wonderlijk dat de heidenen het licht eerder zien dan zo vele joden, die toch reeds vanaf het oerbegin tot het licht geroepen waren! Maar het zij nu zoals het is, daarom heb Ik al bepaald dat het licht nu van vele joden wordt weggenomen en aan de heidenen gegeven wordt. Zij zijn lange tijd blind geweest en verlangden vurig naar het licht, en omdat ze naar het licht verlangden, vonden ze het ook; maar de joden pronkten ermee dat zij als enigen het licht hadden; nu zijn ze echter zo blind geworden, dat het moeilijk is om hen weer ziende te maken.
[3] Mijn woorden zijn het licht en het leven en Mijn daden getuigen ervan dat Mijn woorden levend zijn, omdat de geest die daar in is geen dode, maar een eeuwig levende en boven alles machtige geest is; want voordat er ooit iets geschapen was, was er al het Woord dat jullie nu horen. Het Woord was bij God, en God Zelf was het Woord. Maar het Woord is nu vlees geworden en woont nu onder jullie. Ik kwam in Mijn eigendom naar de Mijnen, en zij herkennen Mij niet!
[4] O, die grote blindheid van de joden, en wel met name van hen die in de tempel en de synagogen zitten en zich op de voorgrond plaatsen! Als Ik hen roep, horen ze niets, en laat Ik hun het grote licht zien, dan kijken ze er niet naar. Daarom wee hun op de dag van het gericht dat over Jeruzalem zal komen! Maar nu niets meer daarover!'
[5] Hierop zei de waard: 'O Heer en Meester! U lijkt enigszins ontstemd te zijn wegens mij, omdat ik U niet direct dieper herkende, zoals de Romeinen U herkenden; maar daar kan ik toch niets aan doen! Heer en Meester, zeg ronduit dat in U de volheid van God lichamelijk woont, dan zullen ik en mijn hele huis het geloven! Want de tekenen die U doet, kan immers alleen God doen en de mens pas dan slechts enkele ogenblikken, wanneer hij door Gods geest gedurende enkele ogenblikken doordrongen en gegrepen is; want geen mens zou de veel te eindeloze macht en kracht van Gods beest in zichzelf kunnen verdragen en daarbij het leven behouden!
[6] Maar wie derhalve net als U de volheid van Gods geest lichamelijk in zichzelf bevat en draagt en ook voortdurend aldus leeft en handelt, die is zoveel als God Zelf Want als Gods geest door Zijn woord en wil voor ons mensen een lichaam met een levende ziel heeft kunnen scheppen en geven, waarom zou Hij Zichzelf, als Hem dat behaagt, dan niet ook een uiterst zuiver lichaam kunnen geven volgens de orde van Zijn liefde en wijsheid?!
[7] Daaruit kunt U, o Heer en Meester, wel haast eindeloos duidelijker dan ik concluderen, dat ik niet tot die joden behoor die traag van begrip zijn, maar snel en gemakkelijk geloof wat ik als onmiskenbaar waar herken; wil daarom dus niet boos op mij worden, omdat de hoofdman als heiden U eerder herkende dan ik, die een jood ben!'
[8] Ik zei: 'Als Ik boos op jou zou kunnen worden, zou Ik niet naar je toe gekomen zijn! Ik heb echter allang geweten wat jou vandaag zou overkomen, en Ik ben met deze vrienden van Mij juist hier naar toe gekomen om je te helpen! En nu Ik dat gedaan heb, ben Ik toch zeker niet boos op je, maarjuist een beste en grootste vriend van je. Maar wat Ik zojuist heb gezegd geldt voor alle joden en alle volkeren op aarde en ook voor degenen die op de sterren wonen.
[9] Maar nu wil Ik je nog iets zeggen en dan zul je des te duidelijker begrijpen, waarom Ik nu als een beste en ware vriend naar jou toe ben gekomen.
[10] Kijk, daar dichtbij de stad is tamelijk vooraan en niet ver van de weg een grot, die nog heden ten dage als schaapsstal dient! Toen keizer Augustus de eerste volkstelling in het joodse land voorschreef, werd Ik daar rond middernacht geboren uit een jonge vrouw, die nooit een man bekend had. Als herkenningsteken voor de mensen, opdat ze gewaar zouden worden Wie daar in het vlees der mensen gekomen was, gebeurden er grote tekenen aan de hemel en ook op de aarde, die door jullie herders het eerst werden gezien.
[11] Jij, destijds nog een herder op dat uitgestrekte weideland, dat tegenwoordig nog steeds jullie gemeenschappelijk bezit is, was een van de eersten die naar de grot kwamen en de pasgeboren Koning der joden begroetten en Hem eer bewezen.
[12] En toen je de koren der engelen hoorde, zei je tegen enkele herders die naar de grot gekomen waren: 'Kijk, kijk toch eens! Het gezicht van dit ventje straalt als de morgenzon, en in de grot is het zo licht als overdag! Daar is meer dan alleen een pasgeboren koning der joden! Dat is de beloofde Messias; dat is Degene over wie door alle profeten voorspeld is! Die zal ons het heil brengen en daarom moeten wij Hem aanbidden!'
[13] Jij was het ook, die de andere herders de volgende korte psalm voorzong*: (*Psalm 67. ) 'God zij ons genadig en zegene ons! Hij doe Zijn aangezicht over ons stralen - sela! - opdat wij op aarde Zijn weg kennen en onder alle heidenen Zijn heil! U, God, danken de volkeren, alle volkeren danken U! De volkeren verheugen zich en juichen, omdat U de mensen rechtvaardig richt en de mensen op aarde regeert, sela. U, God, danken de volkeren, alle volkeren danken U! Het land geeft zijn gewas; God, onze God, zegene ons! God zegene ons en de hele wereld vreze Hem! ,
[14] Kijk, deze psalm heb jij destijds, gedreven door je innerlijke geest, op Mij betrokken en hebt naderhand, toen jij na je vader eigenaar van dit landgoed bent geworden, niet ver hier vandaan een mooi gehouwen steen laten plaatsen en eigenhandig de psalm daar op geschreven, zó, dat hij voor iedereen goed te lezen en te herkennen is, aangezien je hem met onuitwisbare verf in het Hebreeuwse, Griekse en Romeinse schrift en tevens in die drie talen geschreven hebt!
[15] Daaruit kun je nu wel afleiden dat Ik jou heel goed ken en dat Ik niet boos op je ben, zoals je dacht, want jij was immers één van de eersten die Mij reeds bij Mijn geboorte herkend heeft en Mij de juiste eer gegeven heeft, en zo zul je ook zeker niet de laatste zijn die Mij nu weer zal herkennen!'
[16] Hierdoor werd de waard tot tranen toe geroerd en zei: 'God, Heer en Meester! Meteen toen ik U zag kwam het me voor de geest, dat het zo zou zijn; maar ik durfde het toch niet hardop uit te spreken. Maar aangezien U mij daar nu genadig aan herinnerd hebt, is het wel boven alle twijfel verheven dat U dezelfde bent, voor wie alleen reeds tweeëndertig jaar geleden mijn lievelingspsalm bedoeld was. O, wat een eindeloos groot heil is er nu over mijn huis gekomen! O Heer, o God! Welke psalm zal ik U nu dan voorzingen?'
[17] Ik zei: 'We houden het bij de psalm die je de eerste keer voor Mij hebt gezongen; want die bevat toch alles wat overeenkomstig de eeuwige waarheid is, en Ik ben daar tevreden mee!'
[18] Toen vroeg de waard Mij of hij niet in huis aan zijn vrouw, zijn genezen moeder, zijn kinderen en ook zijn genezen knecht mocht vertellen, wat voor heil er over hen allemaal gekomen was.
[19] Ik zei: 'Dat doen we pas na het middagmaal, dat nu niet lang meer op zich zal laten wachten. Tot dan zullen we echter nog iets anders te bespreken krijgen.'
«« 116 / 220 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.