De Essenen klagen hun nood bij de Heer (3.5.1861)

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)

«« 155 / 220 »»
[1] Zoals gewoonlijk bekeken wij nu heel rustig de verschillende taferelen van de ochtend; enkele leerlingen spraken echter met elkaar over de aan de tien Romeinen geschonken gaven om wonderen te doen en benijdden hen daar heimelijk om.
[2] En intussen bracht een dienaar van Lazarus ook al de drie uit Jeruzalem aangekomen Essenen naar Mij toe op de heuvel, stelde hen eerst voor aan Lazarus, die hen daarna pas bij Mij bracht.
[3] Ik vroeg hun direct wat ze wilden, zodat ze in het bijzijn van getuigen hun hart konden luchten; want Ik wist voor Mijzelf allang waarom ze Mij gezocht hadden en waarom ze nu naar Mij toe waren gekomen.
[4] Zij bogen alledrie diep voor Mij, en één van hen zei: 'Heer en Meester, enkele maanden geleden zijn er ook afgezanten van ons naar U toegekomen en hebben van U aanwijzingen gekregen hoe wij in ons instituut, dat nu een algemeen en groot aanzien geniet, vanuit de enige waarheid moeten handelen, omdat wij anders binnenkort tijden zullen beleven waarin allerlei onheil over ons zal losbreken. Wij hebben dan ook gedaan, wat die teruggekeerde afgezanten ons nadrukkelijk als Uw wil meedeelden en hebben sindsdien ook niet één vals wonder meer gedaan, terwijl de afgezanten ons namens U de volle verzekering gaven dat wij, als wij zelf precies volgens Uw leer zouden gaan leven en handelen en serieus daarbij zouden blijven, in Uw naam zeker in staat zouden zijn de grootste en meest echte tekenen te doen, wanneer het nodig zou zijn.
[5] Maar daardoor zijn wij nu in vele opzichten werkelijk in nood geraakt en weten ons geen raad, en nog minder hoe we onszelf eruit moeten redden; want ten eerste komen er nu dag aan dag uit alle windstreken allerlei mensen en velen brengen ons een groot aantal gestorven kinderen om hen weer tot leven te wekken en huilen en klagen verschrikkelijk als wij ze niet aannemen om ze weer op te wekken, waarvoor ze ons bijna onder goud, zilver, edelstenen en parels willen bedelven. Alle nog zo goede redenen die wij hun aangeven, waarom wij dergelijke wonderen niet meer mogen en willen doen, blijven vruchteloos, en vanwege onze rust en veiligheid zijn wij genoodzaakt de dode kinderen aan te nemen en daarvan hebben wij er nu sinds vier maanden op zijn minst ongeveer vijfhonderd.
[6] Om deze kinderen van verschillende leeftijden op onze oude manier weer tot leven te wekken, zijn er wel meerdere jaren nodig, al helemaal als er per week nog één en vaak twee tot drie bijkomen. We hebben weliswaar geprobeerd om deze doden in Uw naam weer tot het leven terug te roepen; maar er gebeurde geen wonder en wij moesten voor deze keer weer onze oude manier hanteren.
[7] Dat is nu, zoals gezegd, de eerste graad van onze ellende; de tweede en nog ergere is echter, aangezien wij volgens Uw leer zijn begonnen te werken en te handelen, dat wij nu in onze kinderkweekplaatsen veel te weinig kinderen meer hebben om ze om te ruilen, doordat wij ze volgens Uw woord, ter wille van de hoogste levenswaarheid, samen met hun moeders en voedsters uit de kweekplaatsen weg hebben laten gaan naar een betere bestemming, terwijl wij er zorg voor hebben gedragen dat ze geen gebrek zullen hebben aan de nodige verzorging. We hebben de vele moeders en voedsters geld en andere schatten gegeven en hen laten gaan, terwijl wij hun natuurlik een goede en voor hen begrijpelijke reden voor deze nieuwe handelwijze van ons hebben aangegeven.
[8] Dat is gebeurd, en wel op een goede manier; maar waar moeten wij in onze ellende nu in korte tijd andere kinderen vandaan halen, en hoe kunnen we daarbij toch volharden.in Uw leer, van welker waarheid wij doordrongen zijn? Heer! Daaraan ziet U, en ook al Uw leerlingen, in wat voor grote verlegenheid wij ons nu bevinden! Hoe moeten, hoe kunnen wij ontsnappen aan de gevaren die ons aan alle kanten bedreigen?
[9] Heer en Meester, wanneer U ons niet op wonderbaarlijke wijze helpt, gaan wij in korte tijd allemaal te gronde! Wij hebben ook alle feesten in verband met het tot leven wekken van mensen en ook alle andere toverijen afgeschaft; maar toch komen de mensen van wijd en zijd bij ons raad en hulp zoeken. Slechts weinigen nemen genoegen met alleen onderricht, de meesten willen daden zoals wij die vroeger gedaan hebben -en dat willen wij niet, omdat wij ons nu eenmaal vast en ernstig voorgenomen hebben om zo strikt en zuiver mogelijk volgens Uw leer te leven en te handelen.
[10] Ach, het is nu wel moeilijk om een echt mens te zijn in de wereld, wanneer men enerzijds te maken heeft met de reusachtig grote blindheid van de mensen, die geen flauw idee hebben van de waarheid, terwijl we anderzijds in onszelf te maken hebben met de glasheldere en levende waarheid en er werkelijk mee te kampen hebben! Ik wil het niet hebben over de materiële verliezen die wij nu lijden bij ons streven naar de zuivere waarheid, want wij hebben nog meer dan genoeg aan materieel vermogen; maar die andere moeilijkheden, waar wij van dag tot dag dieper in terecht komen, maken ons nu volkomen radeloos. Heer en Meester, wij smeken U nu heel dringend om advies en om ware hulp!'
«« 155 / 220 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.