De handelskaravaan uit Damascus

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)

«« 157 / 220 »»
[1] Wij keken nu echter weer ongestoord naar de ochtendtaferelen, aangezien de ochtend deze keer buitengewoon zuiver en helder was, omdat de nachtelijke storm de lucht van de atmosfeer grondig gezuiverd had.
[2] Men kon de hoogste toppen van heel verre alpen en bergen daarom ook goed onderscheiden, wat anders bij een meer van dampen verzadigde lucht niet mogelijk was, en zo konden wij ons op deze morgen vanaf onze heuvel met veel genoegen genieten van een zeldzaam prachtig uitzicht. Alleen hier en daar, waar de door het nachtelijk onweer ontstane grotere branden nog niet gedoofd waren, was de lucht door de rook vertroebeld, wat echter geen afbreuk deed aan het mooie uitzicht.
[3] Toen wij nu heel rustig vanaf onze heuvel de omgeving bekeken, zag onze hoofdman, dat er op de brede heerweg, die van Bethanië naar Jeruzalem leidde, een grote groep mensen voorbijtrokken met allerlei lastdieren, zoals ezels, pakpaarden, ossen en kamelen. Hij vroeg Lazarus wat deze stoet wel te betekenen had en welke richting hij zou nemen.
[4] Lazarus, die zelfverrast was door het grote aantal mensen dat op dit ongewone tijdstip voorttrok, zei: 'Mijn beste vriend, dat weet ook ik nu niet; want zo'n grote karavaan rond deze tijd is iets ongewoons. De stoet is ook nog te ver weg om vast te kunnen stellen of het Joden, Grieken, Perzen of Egyptenaren zijn. Maar ik zou het niet zo prettig vinden wanneer ze hier in Bethanië willen rusten en wellicht zelfs van mijn herbergen gebruik willen maken. In dat geval zou ik hen vandaag het dal in moeten sturen naar mijn vriend en buurman!' .
[5] De eveneens aanwezige waard uit het dal zei: 'O mijn beste broeder, deze karavaan, waarvan het einde nog niet eens in zicht is, zou bij mij moeilijk verzorgd en nog moeilijker ondergebracht kunnen worden! Maar jij hebt hier in deze plaats, die toch voor het grootste deel aan jou toebehoort, zeven grote herbergen, en dan is jouw grote stamhuis nog niet eens meegerekend; bovendien zijn er hier nog een paar kleine herbergen, daarom kan zo'n grote karavaan hier veel beter en gemakkelijker bediend en in korte tijd ondergebracht worden dan bij mij in het dal. Overigens hoeven we er nog helemaal niet bij voorbaat vanuit te gaan dat deze karavaan, die al vóór zonsopgang onderweg is, hier nu al rust zal houden. Laten wij maar afwachten, dan zal wel duidelijk worden wat ons te doen staat'
[6] Hierop richtte Lazarus zich tot Mij en zei: 'Heer en Meester, zegt U ons toch wat deze grote karavaan te betekenen heeft, waar ze om deze tijd heengaat en waar ze vandaan komt!'
[7] Ik zei: 'Nou, nou, waarom zouden we ons druk maken om deze handelaars uit Damascus, die met alle producten van hun vlijt hier voorbijtrekken naar de steden aan de oever van de zee, om ze daar te verkopen? Laat ze ongestoord verder trekken!'
[8] Met deze woorden had Ik de hoofdman, Lazarus en de waard uit het dal geheel gekalmeerd, en wij keken nu weer heel rustig naar de ochtend en ook naar de karavaan, die het dorp naderde en die onderweg natuurlijk ook een flinke stofwolk opwierp; want de voortdurend bereden en belopen heerwegen in het joodse land hadden nooit gebrek aan stof en ook al had de storm het 's nachts voor het grootste deel doen opwaaien en ver weggedragen, op de weg bleef er toch heel veel van over.
[9] Toen nu de voorhoede het dorp bereikte en ook zonder stil te staan verder trok, dook ook de zon al boven de verre horizon op en verlichtte de hele omgeving met haar stralen; ook het stof van de weg, waar het licht van de zonnestralen nu op viel, was heel mooi om te zien.
[10] En de hoofdman zei: 'Och, het licht verheerlijkt toch werkelijk alles waar het op schijnt! Ook het stof van de weg, waar toch niets moois aan is, wordt vanaf een zekere afstand tot iets verkwikkends, als het in de stralen van de zon opstuift!'
[11] Ik zei: 'Ja, ja, jij hebt nu een heel goede en leerzame opmerking gemaakt! De wereldse mensen lijken in meer dan één opzicht op het stof van de weg; want ten eerste zijn ze traag in het doen van het goede en vullen de weg des levens met hun onbeduidendheid, maar ze worden heel hinderlijk voor de levensreiziger die ijverig zijn best doet om goed te handelen. Alleen een echte storm van het gericht brengt zulke mensen tot enige activiteit, veegt de levenswegen daardoor schoon en draagt het stof weg naar uitgestrekte bouwlanden, akkers en velden, waar het dan vervolgens ook weldra tot vruchtbare aarde wordt.
[12] Zulke wereldse stofmensen zijn ook mooi om te zien wanneer ze door het levenslicht verlicht worden; maar pas als ze tot als vruchtbare aarde zijn geworden, zijn ze met een goede levensreiziger te vergelijken. Zolang ze echter enkel als nutteloos stof van de wereldse wegen zomaar wat pralen in de zuivere levenslucht en glinsteren in de stralen van de levenszon, waarvan het licht alleen maar hun uiterlijk maar niet ook hun innerlijk verlicht, vormen zij voor de echte levensreizigers steeds een last en lijken ze erg op de Farizeeën en andere heidense afgodenpriesters; wanneer er maar ergens boven hen en om hen heen een levensstorm of een andere levensactiviteit opkomt, verheffen zij zich ook altijd, hinderen en bevuilen de levenswegen en de reizigers en vertroebelen en verzwakken het licht dat de weg verlicht.
[13] Vanaf een bepaalde lichte afstand wekken ze weliswaar de indruk dat ze ook verlicht en heel draaglijk zijn en menigeen zou kunnen denken en zeggen: 'Ja, eigenlijk zijn ze toch actiefbezig en hebben licht!' -maar dat is niet zo! Want of ze nu rustig op de weg liggen of door de wind opwaaien, ze blijven toch traag en passief; maar doordat ze zich verheffen worden ze altijd lastig en waar mogelijk zelfs schadelijk voor de echte levensreiziger . Als ook jullie dus voortaan bij het bewandelen van Mijn levenswegen zo verstandig zijn om deze voorzichtigheid in acht te nemen, dat jullie die brede heerwegen van de wereld mijden enje op de meer stofloze en smalle voetpaden voortbewegen en zelfs daar met rust, geduld en gelatenheid optreden, dan zullen jullie met het stof van de wereldse wegen weinig onaangenaams hoeven door te maken!
[14] Maar als jullie de levenswegen bewandelen zoals de karavaan, die daar beneden op de brede heerweg voorbijtrekt en met grote haast en veel lawaai voortmaakt, om maar vlug in die plaatsen te komen waar ze misschien werelds gewin kunnen behalen, dan zullen ook jullie menige lastige en kwade strijd met dat stof te verduren krijgen. Onthoud deze les, die Ik jullie bij deze gelegenheid gegeven heb, en als jullie die in acht nemen zal je dat van groot nut zijn!'
[15] Hierop zei de hoofdman: 'O, hoe waar en treffend waren, o Heer en Meester, deze woorden van U weer! overal op de wegen van het leven bevindt zich nu een wel nauwelijks meer te verdragen hoeveelheid van dat lastige wereldse stof, en men moet werkelijk heel erg voorzichtig zijn om het tijdens het lopen niet al te sterk doen opstuiven! O, deze les zal ik bijzonder goed ter kennis nemen!'
[16] Ik zei: 'Doe dat, dan zul je goed vooruit komen en een helder zicht houden!'
[17] Toen Ik dat tegen de hoofdman gezegd had, kwam er meteen een bode, die ons uitnodigde voor het ochtendmaal.
[18] Maar omdat de karavaan nog niet voorbij was, zei Ik: 'We zullen deze stoffige en lawaaiige wereld nu helemaal het dorp voorbij laten trekken; want als wij nu direct naar beneden zouden gaan, zouden sommigen ons opmerken en ons het een of ander vragen; maar als wij nog enkele ogenblikken hier blijven, ontkomen we aan dat gevaar.'
[19] Daar waren alle aanwezigen natuurlijk volkomen tevreden mee, en zodoende bleven wij nog een klein half uur op de heuvel; in die tijd was de karavaan voorbijgetrokken en konden wij ons dan ook direct ongehinderd naar beneden begeven en het huis binnengaan voor het ochtendmaal.
[20] Zo gingen we dan in goede orde naar beneden, namen plaats aan de grote tafel en namen, nadat Ik eerst spijs en drank gezegend had, het rijkelijke en goed smakende ochtendmaal tot ons; de Romeinen lieten zich de wijn goed smaken, zodat Lazarus hun bekers enige malen tot de rand moest vullen, waarover hij zich echt verheugde.
[21] Agricola, wiens tong door de wijn losgemaakt was, zei tegen Mij: 'Heer en Meester, vergeef mij dat ik bij het ochtendmaal al een paar bekers wijn meer gedronken heb; maar ik heb dat samen met mijn metgezellen alleen maar gedaan om het naderende afscheid van U draaglijker te maken! O, kon ik toch maar altijd bij U blijven! Al mijn aardse goederen en al mijn wereldse waardigheden en ambten zou ik ervoor geven!'
[22] Ik zei: 'Jouw wens en wil hebben bij Mij even veel waarde als wanneer je het ook gedaan zou hebben; maar je bewijst Mij en heel veel mensen een grotere dienst als zaakwaarnemer over de aan jou toevertrouwde aardse goederen en de geestelijke schatten, die Ik jullie allen hier in eigendom gegeven heb. Als jullie dat allemaal volgens Mijn advies wijs zullen gebruiken, dan zat ook Ik in de geest bij jullie zijn en jullie op ieder moment geven wat jullie nodig hebben; later in Mijn rijk zullen jullie echter als Mijn ware vrienden eeuwig bij Mij wonen en in Mijn nabijheid werkzaam zijn. Neem dit ook aan als werkelijke troost en tot volledige sterking van jullie zielen inje hart!'
[23] Hierop stonden wij op van tafel en Ik legde de Romeinen de handen op en zegende en sterkte hen. Daarop werden allen opgewekt en vol goede moed en bedankten Mij nog eens mondeling voor alles wat hun in die paar dagen bij Mij ten deel was gevallen.
«« 157 / 220 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.