De armenherberg van de Essenen

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)

«« 216 / 220 »»
[1] Wij kwamen echter al gauw bij een andere herberg, waar een groot aantal armen waren, die nu al een paar uur voor de herberg bivakkeerden omdat in de herberg voor hen geen plaats was gemaakt, hoewel deze herberg vooral voor de armen bedoeld was.
[2] Nu vroeg Ik aan Roclus: 'Waarom is alleen deze herberg voor de armen verplicht? Zouden ook de andere herbergen niet een deel van die verplichting op zich kunnen nemen?'
[3] Roclus zei: 'Heer en Meester, U hoef ik de reden van deze kwalijke toestand, die mij al lang tegenstaat niet uiteen te zetten, aangezien U zelfs de meest geheime dingen en omstandigheden maar al te goed kent; maar ik vraag U om advies, hoe dit met succes aangepakt kan worden!'
[4] Ik zei: 'O, maar dat kan toch heel gemakkelijk verholpen worden! Zeg jij nu, als overste van deze plaats, via één van je broeders tegen alle plaatselijke herbergiers: 'De Heer heeft bevolen dat iedere herberg te allen tijde plaats gereed moet houden voor minstens tien armen; de herberg die echter uit goede wil meer wil doen, zal ook op een beloning daarvoor kunnen rekenen!' En over een klein uur zul je geen arme meer aantreffen die in de open lucht bivakkeert!
[5] Waarom moet alleen deze waard een toelage van jullie krijgen voor het onderbrengen van de armen, terwijl hij er weliswaar tien herbergt en ook af en toe honderd, maar aan jullie in plaats van tien steeds twee keer zoveel opgeeft en zich daarvoor door jullie teveel laat betalen, en de werkelijk opgenomen armen dan ook nog zelfs gebrek en honger laat lijden?! Tegen dit kwaad moet dus grondig opgetreden worden!'
[6] Na deze woorden van Mij stuurde Roclus direct vier van zijn broeders naar alle herbergen van deze plaats, met uitzondering van die ene, waar wij woonden. En het duurde nog geen half uur, of daar kwamen dienaren die door alle herbergen gestuurd waren; zij zeiden tegen de armen waarvoor ze gekomen waren, en de armen stonden onmiddellijk op van de harde grond en lieten zich dankbaar door de dienaren naar de herbergen brengen.
[7] De waard van de armenherberg, die merkte dat de hem bekende dienaren van andere herbergen de armen wegbrachten, raakte daar echter ontstemd over en wilde dat verhinderen.
[8] Hij liep daarom heel bars op Roclus af en (de waard) zei: 'Overste! Ik heb met jou een contract, volgens welk alleen ik de armen dien te verzorgen. Waarom worden ze nu bij mij weggehaald?'
[9] Roclus zei: 'Luister, is dat soms verzorgen, als men de vele armen die met allerlei kwalen behept zijn, net als de Grieken met hun zwijnen doen, hier op een open plein zonder bedden en zonder voeding en drank laat bivakkeren en wegkwijnen, terwijl men in het behoorlijk ruime huis lege kamers vrijhoudt voor als er rijke gasten komen?! Jij hebt je al voor heel veel armen de verzorging door ons laten betalen en hebt van de velen die jij op je rekening vermeldde, nauwelijks de helft verzorgd, en dan ook nog slecht! Daarom zal dat contract van dit uur af veranderd worden en zal de toelage tenslotte onder allen verdeeld worden. - Heb je dat nu begrepen?'
[10] De waard keek woedend en zei: 'Overste, welke kwaadspreker heeft mij bij jou zo afschuwelijk belasterd?'
[11] Roclus zei: 'Geen kwaadspreker, maar de mond van een zeer Waarachtige, voor wiens alziende ogen ook onze meest geheime gedachten, wensen en begeerten niet verborgen zijn, en die een Heer is, groot en verheven boven alles in de hemel en op aarde, en die alles in stand houdt, leidt en regeert -een Heer van al het leven en bestaan -en Hij heeft mij ook opgedragen om jou daarvoor te straffen! Jou blijft van nu af aan niets anders over dan berouw te hebben over je vele zonden, je leven volkomen te beteren en voorzover mogelijk al het onrecht goed te maken, anders zal jou een ergere tuchtiging door God de Heer te wachten staan.
[12] En dat jij ons en de armen bedrogen hebt, is zojuist gebleken; want in plaats dat je tenminste hen, die er het slechtst aan toe zijn in de voor zieken ingerichte kamers onder brengt, heb jij hen allemaal op de harde grond laten bivakkeren. Beter je leven dus en vraag niet meer naar degene die jou mogelijkerwijs verraden zou hebben!'
[13] Toen de waard zo'n ernstige berisping en vermaning van Roclus gekregen had, werd hij bang. Hij begon zijn geweten dan ook grondig te onderzoeken en beloofde Roclus dan ook dat hij alles wat hij onrechtmatig voor zichzelf gehouden had, aan hem zou terugbetalen en in de toekomst geen toelage meer zou verlangen voor het herbergen van de armen.
[14] Daarop zei Roclus tegen hem: 'Doe dat, dan zal God de Heer ook je zonden vergeven, en jouw ziel zal barmhartigheid bij Hem vinden! Als je een Griek was of een Romein, en dus een heiden, die van de ene, ware God nooit iets gehoord had en niet weet van Zijn wil, die de mensen door de mond van de profeten geopenbaard is, dan zou jouw handelwijze te verontschuldigen zijn; want wie de wet niet kent, kan die ook niet in acht nemen. Maar jij bent een jood, en bovendien voorzover ik weet ook nog een schriftgeleerde! En jij bent dan ook des te meer strafbaar, omdat jij de heidenen in bedriegerijen in hoge mate overtreft. Maar als jij je, zoals je zegt, je leven werkelijk ernstig wilt en zult beteren, laten jouw zonden je dan in naam van de Heer ook vergeven zijn!'
[15] Daar dankte de waard voor, boog voor Roclus en ging zijn huis binnen.
[16] Maar wij gingen verder in deze plaats, en Ik zei tegen Roclus: 'Jij hebt deze kwestie weer goed opgelost en wij hebben een goed werk afgerond. Dat je Mij aan de schriftgeleerde waard niet bekend gemaakt hebt, was ook heel goed; want hij is nog niet rijp om Mijn persoonlijkheid, te kennen en te verdragen. Maar wanneer Ik morgen deze plaats verlaten heb en de waard bij jou zal komen om zijn onrechtmatig verkregen winst terug te betalen, kun je hem ook zeggen dat Ik in jouw gezelschap was en wat voor leer en macht Ik jullie gegeven heb, waar jullie hem van kunnen overtuigen, dan zal hij jullie daarna nog goede diensten bewijzen.'
[17] Roclus hoorde dat van Mij en bedankte Mij voor zo'n getuigenis en voor zo'n troost, wat hij volgens hem allemaal niet verdiend had, en zei toen: 'O Heer en Meester! Wilt U ons dan echt morgen al verlaten?'
[18] Ik zei: 'Met Mijn persoonlijkheid zeer zeker, maar niet met Mijn geest; want Ik heb elders nog veel te doen, opdat alles vervuld wordt, wat de profeten over Mij voorspeld hebben! Maar jullie zullen zonder Mijn persoonlijke aanwezigheid meer onbelemmerd in Mijn naam kunnen onderwijzen en handelen dan wanneer Ik persoonlijk aanwezig ben; de oorzaak daarvan is gemakkelijk te begrijpen.'
[19] Roclus begreep de oorzaak ook snel en al pratend kwamen wij weer op een plaats, en wel aan de weg die naar Egypte leidde, waar wij weer werk te doen hadden.
«« 216 / 220 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.