De zeventig leerlingen keren terug naar de Heer

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 8)

«« 62 / 220 »»
[1] Wij wachtten nog een poosje, en weldra arriveerden de in Emmaüs uitgezonden leerlingen bij ons; want hun geest had aangegeven dat Ik Mij in Bethanië en nu op de reeds bekende heuvel temidden van Mijn vrienden verbleef
[2] Aanvankelijk kwamen er slechts ruim veertig aan, maar binnen enkele ogenblikken kwamen er ook anderen, door hun geest gedreven, naar Mij toe om allemaal voor Mijn vrienden te getuigen hoe reeds in die paar dagen bij hen alles in vervulling was gegaan, wat Ik hun bij hun uitzending voorspeld en toegezegd had.
[3] Er kwamen echter ook nog andere, in allerlei zaken ervaren en geleerde joden en Grieken met hen mee; sommigen om van Mijzelf de woorden des levens te horen, anderen om Mij te beproeven, of Ik wel echt degene was die de uitgezonden leerlingen hun verkondigd hadden.
[4] Toen nu alle genoemde leerlingen en de overige joden en Grieken om Mij heen verzameld waren, vroeg een jood aan Mij: 'Meester, deze leerlingen hebben ons een goed bericht over u gebracht, ze hebben in uw naam onze zieken beter gemaakt en de bezetenen van de boze geesten bevrijd! Daaraan hebben wij gezien, dat u ofwel een echte profeet bent, of dat werkelijk de beloofde Messias in U verborgen is. Aangezien wij echter uit de woorden van de boodschappers toch geen volledige duidelijkheid hebben kunnen krijgen, zijn wij hierheen gekomen om uit uw mond te vernemen hoe het gesteld is met wat uw boodschappers ons verkondigd hebben. Wil daarom onze komst hierheen niet verkeerd opvatten!'
[5] Hierop wendde Ik Mij tot de aanwezige leerlingen en zei tegen hen: 'Wie naar jullie luistert, luistert ook naar Mij; wie jullie echter veracht, veracht ook Mij. En wie Mij veracht, veracht ook Degene die Mij gezonden heeft. Degene die Mij gezonden heeft is één met Mij, en Hij is degene van wie jullie zeggen dat Hij jullie God is; maar jullie hebben Hem nog nooit gekend, en daarom kunnen jullie ook niet Degene kennen die Hij gezonden heeft. Ik zeg nu echter tegen jullie, Mijn leerlingen, dat jullie Mijn woord allemaal getrouw, waar en juist aan de mensen verkondigd hebben.'
[6] Hierop kwamen de ruim zeventig leerlingen vol vreugde dichter naar Mij toe en zeiden: 'O Heer, in Uw naam moesten ook de ergste duivels aan ons gehoorzamen, en daar hebben we ons zeer over verheugd!'
[7] Daarop zei Ik in bedekte termen: 'Ja,ja, Ik zag satan wel als een bliksem uit de hemel vallen (het scheiden van het valse van het ware) , maar dat is nog niet voldoende; maar het handelen volgens de waarheid, opdat de waarheid in de mens tot een levend goed wordt!
[8] Kijk, Ik heb jullie vanuit Mij de macht gegeven om op slangen en schorpioenen te treden, en zo ook over alle macht van de vijanden! Verheug je daar echter niet over, maar over het feit dat jullie namen nu in de hemel geschreven staan; en dat is ook Mijn grote vreugde! Daarom prijs ook Ik in Mijn menselijke natuur U, Vader en Heer van hemel en aarde, dat U deze dingen verborgen hebt voor de verstandigen en wijzen van de wereld en ze geopenbaard hebt aan de onmondigen. Ja, Vader, zó heeft het U al van eeuwigheid behaagd!
[9] Ik zeg jullie nu, wereldse wijzen en verstandigen: Mij is door de Vader alle macht gegeven in hemel en op aarde! Maar niemand van jullie weet, wie en wat de Zoon is; alleen Mijn eeuwige Vader weet het. En evenzo weet en ziet ook niemand van jullie wie de Vader is, dan alleen de Zoon en vervolgens ook degene aan wie de Zoon het wil openbaren. Aan wie de Zoon het heeft willen openbaren, aan hen heeft Hij het ook al geopenbaard; maar de Zoon zal het niet openbaren aan degenen die een hoge dunk hebben van hun wijsheid en schranderheid!'
[10] Hierop wendde Ik Mij tot Mijn leerlingen, die hier nu allemaal bij elkaar waren, en zei speciaal tegen hen: 'Waarlijk Ik zeg jullie: zalig zijn de ogen die zien wat jullie zien en gezien hebben, en zalig de oren die horen wat jullie horen en gehoord hebben! Want Ik zeg jullie nogmaals: veel profeten en koningen wilden zien wat jullie zien, en horen wat jullie horen, en hebben het niet gezien en ook niet gehoord!
[11] Maar er zijn er hier nu ook enkelen, die ook zien en horen wat jullie zien en horen; maar ze worden toch niets ge waar en begrijpen en vatten ook niets, want zij zijn en blijven verstokt en blind van hart. Wiens hart echter verstokt en blind is, die is ook verstokt en blind wat zijn hersenen en zijn hele lichaam betreft; want wanneer reeds datgene wat in de mens licht moet zijn, duister is, hoe diep zal de duisternis van de gehele mens dan wel niet zijn?
[12] Jullie weten ook dat zout het belangrijkste en beste middel is om de smaak van het voedsel te versterken; wanneer het zout zelf echter smakeloos is geworden, waarmee moeten de spijzen dan gezouten worden? Jullie zijn nu een echt zout voor het leven van de mensen; waak er echter voor dat jullie niet ook flauw worden, zoals de Farizeeën en schriftgeleerden flauw zijn geworden waardoor zij de mensen met hun flauw geworden zout niet aanzetten tot het eeuwige leven, maar enkel bederven tot de dood!'
«« 62 / 220 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.