De meningen van de tempeldienaren over de drie aartsengelen

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)

«« 120 / 214 »»
[1] Kisjonah vroeg de dienaar wat de tempeldienaren, die gisteren laat aangekomen waren, deden.
[2] De dienaar antwoordde: 'Ze wachten in de zaal al op jou en op de Heer en Meester, naar wiens verblijfplaats ze bij jou nader willen informeren en ook bij de Heer en Meester Zelf, die ze niet kennen; ze hebben ook al bij ons geïnformeerd, maar hebben geen antwoord gekregen, en toen hebben ze ons verder niets meer gevraagd.'
[3] Kisjonah prees de dienaar daarvoor, en wij begaven ons naar het ochtendmaal en ook de drie geesten samen met ons.
[4] Toen wij de zaal binnenkwamen, kwamen de tempeldienaren ons direct tegemoet, begroetten Mij en Kisjonah en wilden onmiddellijk naar de verblijfplaats van de Nazarener beginnen te informeren.
[5] Maar Kisjonah zei: 'Nu is het tijd voor het ochtendmaal; daarna zullen wij erover spreken! Maar als jullie niet al te blind en doof zijn, zullen jullie uit onze woorden wel kunnen opmaken waar de grote Heer en Meester zich bevindt!'
[6] Daarmee namen de tempeldienaren genoegen, en wij gingen in goede orde aan tafel zitten, en nu zo, dat Gabriël Jared naast Maria, Michaël Johannes temidden van zijn leerlingen en Rafaël Henoch midden tussen de vier Indo-joden kwamen te zitten. Wij begonnen te eten en ook te drinken, en weer viel het de vreemdelingen op dat de drie geesten tien keer zoveel aten als een andere gast aan tafel; het meest viel het echter de tempeldienaren op, die ons heel oplettend vanaf hun tafel gadesloegen, dat de drie schijnbare jongemannen zoveel van de vissen konden eten.
[7] Eén van hen kon het niet laten om naar onze tafel te komen en aan Kisjonah te vragen wat dat voor jongemannen waren, die zoveel en met zo grote snelheid konden eten.
[8] Kisjonah zei: 'Ga het hun zelf maar vragen! Mij doet hun grote eetlust alleen maar bijzonder veel plezier; want voor mij is dat een bewijs dat de vissen goed bereid zijn en dat ook mijn wijn zuiver en goed is, evenals mijn huisbrood. Maar zoals ik zei: vraag de beste jongemannen zelf maar meer!'
[9] Toen ging de schriftgeleerde naar Rafaël toe en vroeg hem uit welk land hij kwam, en of in zijn geboorteland alle mensen zulke flinke eters waren.
[10] Rafaël zei:'Ons eten valt jullie wel op - waarom is onze komst jullie dan niet opgevallen?'
[11] De schriftgeleerde zei: 'Hoe had die ons moeten opvallen? Want jullie zijn toch evenals de anderen de zaal binnengekomen?'
[12] Rafaël zei: 'Toen wij aankwamen waren jullie op het dakterras en hadden jullie je blik op het meer gericht, toen een zeer heldere bliksem uit de hemelen naar de aarde schoot, tussen de mensen die langs de oever stonden, en jullie dachten: 'O, dat moeten wel grote zondaars in Gods ogen zijn, omdat God zelfs een bliksem uit de meest heldere hemel in een ongebruikelijke tijd van het jaar tussen hen in laat schieten!' Kijk, met die eerste bliksem, waarover jullie je geweldig verbaasden en die jullie enorm tot nadenken stemde, kwam die jongeman aan, die daar nu heel minzaam naast een zeer waardige vrouw zit. Al gauw schoot er toen een tweede bliksem uit de hemel tussen de schare van de door jullie vermeende grote zondaars, beschadigde opnieuw niemand, en jullie zeiden: 'God vermaant de zondaars!' En kijk, met die tweede bliksem kwam die jongeman aan, die daar tussen de zeven mannen zit, die nog niet zo lang geleden zijn leerlingen waren. En met de derde bliksem ben ik aangekomen.
[13] Onze natuur is dus zuiver vuur uit de hemelen; vuur verteert echter meer dan een mens -en dus kan het jullie niet al te zeer verbazen dat wij, drie gasten uit de hemelen, meer kunnen eten dan een zwak mens van deze wereld.'
[14] Toen de schriftgeleerde dat uit de mond van Rafaël had gehoord, wist hij niet wat hij daarop moest antwoorden; want hij dacht dat de jongeman hem voor de gek wilde houden; want hij kon niet geloven wat Rafaël hem had gezegd. Hij keek toen echter nauwkeuriger naar de drie, ging weer naar de zijnen en vertelde hun wat hij van een van de drie jongemannen had gehoord.
[15] Eén van hen zei: 'Wij zullen afwachten tot het vriendelijke gezelschap van Kisjonah het ochtendmaal beëindigd heeft; daarna zullen we hen serieus naar de verblijfplaats van de beroemde Nazarener vragen. Als ze ons dat willen meedelen, zullen we onmiddellijk daarheen reizen waar hij te vinden zal zijn, en dan zullen we deze halve Romeinen, voor wie wij een doorn in het oog zijn geworden, de rug toekeren!'
[16] Maar een ander zei: 'Jullie zijn weliswaar geleerder in de Schrift dan een van ons - maar ik geloof dat ik met mijn scherpe blik meer ontdekt heb dan jullie. Ik heb het idee dat de beroemde Nazarener zich in dit gezelschap bevindt!
[17] En een van die drie jongemannen vertoont een grote gelijkenis met die prediker in de woestijn, die naar men zegt ongeveer twee jaar geleden in de gevangenis van Herodes onthoofd is, wat wij natuurlijk niet zo precies naar tijd en feit kunnen weten, omdat wij ons destijds in Damascus bevonden; maar voordat wij naar die stad gingen, heb ik hem in de kleine woestijn bij de Jordaan gezien, waar hij onderwees en degenen die zich tot hem bekeerden doopte met het water van de rivier en degenen die door hem gedoopt waren een nieuwe naam gaf.
[18] Hij zag er toen natuurlijk ouder uit en was heel mager; maar hij kan ook niet onthoofd zijn -zoals het gerucht gaat - en Herodes zou, om de wil van Herodias te doen, een enigszins op die doper lijkende slaaf hebben laten onthoofden en hem hebben vrijgelaten, met de opdracht om met zijn leerlingen in vreemde kledij naar de heidenen te gaan. Daar zal hij zijn strenge leven wel opgegeven hebben, heeft hij zich beter gevoed en ziet er hier nu heel jeugdig uit.
[19] Maar als hij er is, zal de Nazarener niet ver van hem weg zijn; want hij predikte immers aan één stuk door over de volledige komst van de Messias. Met zijn echt heidense eetlust kan hij er nu wel een paar jaar jonger uitzien dan hij er in de woestijn uitzag, toen hij niets anders dan sprinkhanen met wilde honing at.'
[20] De schriftgeleerde zei tegen de spreker: ' Deze opmerking van jou is echt heel opmerkelijk; maar wat denk je dan van de drie bliksems, die wij allemaal vanaf het dakterras vanuit de hemel hebben zien schieten, precies in dat gezelschap dat zich toen langs de oever bevond en zich nu, precies drie jongemannen rijker, aan het ochtendmaal tegoed doet? Wij hebben niemand bij het gezelschap zien komen -behalve op het laatst één enkele huisbediende, die het gezelschap aan het ochtendmaal riep; ook gisteren hebben wij geen van deze drie jongemannen gezien.Waar vandaan zijn ze bij het gezelschap gekomen?'
[21] De spreker zei: 'Ze kunnen toch vanmorgen vroeg al bij hen gekomen zijn!'
[22] De schriftgeleerde zei: 'Als dat het geval zou zijn, zouden onze dienaren die op wacht stonden dat zeker gemeld hebben, omdat zij volgens onze instructies scherp op moesten letten wie er kwam, en van welke kant, en wie er het huis uit ging, met wie, en in welke richting. Maar onze dienaren hebben ons niet kunnen vertellen dat er iemand vroeg in de ochtend is aangekomen. Ze hebben ook met name geen van de drie jongemannen vanmorgen vroeg uit het huis zien komen en met het gezelschap naar de oever van het meer zien gaan; wel zagen ze bijna een uur later de vrouw met een man en, zoals al opgemerkt, als laatste de huisbediende naar het gezelschap gaan. En het is dus zeer de vraag, waar deze drie jongemannen vandaan zijn gekomen!'
[23] De spreker, die in de driejongemannen natuurlijke mensen wilde zien, zei: 'Is het dan niet mogelijk dat die drie jongemannen misschien al de nacht aan de oever hebben doorgebracht en 's morgens door het gezelschap daar zijn aangetroffen en opgenomen?'
[24] Daarop zei de schriftgeleerde weer: 'Dan zouden onze dienaren ook iets gemerkt en ons daar melding van gemaakt hebben; want zoals jullie weten hebben drie van onze dienaren ook de oever bewaakt, totdat dit gezelschap vroeg in de ochtend uit huis naar de oever begon te gaan, waar onze dienaren hen nog ontmoetten, wat wij vanaf het dakterras met eigen ogen hebben gezien. We kunnen nu dus denken en praten wat we willen, die drie jongemannen die zoveel kunnen eten zijn in ieder geval een buitengewoon en regelrecht wonderbaarlijk verschijnsel! Want ik ben zeker geen mens die lichtvaardig aan wonderen gelooft; maar die drie, die nu in dat voor ons enigszins raadselachtige gezelschap aanwezig zijn, lijken mij onmiskenbaar een wonder te zijn. Wie en wat er in hen schuilt is natuurlijk een heel andere kwestie. Na de maaltijd zullen wij er wel achter komen!'
[25] Met deze woorden van de schriftgeleerde waren ook de anderen het eens en ze wachtten met groot verlangen op het einde van ons ochtendmaal, dat dan ook weldra kwam.
«« 120 / 214 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.