[2] Maar Ik riep hen terug en zei: 'Waarom zo nieuwsgierig? Wij. zullen vast nog vroeg genoeg horen wat er aan de hand is! Iets opbouwends is het zeker niet, en wat slecht is komt men altijd nog vroeg genoeg te weten, ook al hoort men het iets later.'
[3] Daarop kwamen de nieuwsgierige leerlingen weer terug naar de tafel.
[4] Maar het duurde niet lang, of daar brachten verscheidene kooplieden net zeer verbolgen gezichten drie stevig met touwen vastgebonden beruchte dieven, die in het gedrang geld en ook andere dingen bij de kooplieden hadden gestolen, de gastenkamer van de waard binnen om hen aan te klagen. De waard was in deze stad namelijk een soort burgemeester en marktrechter; hij moest de dieven verhoren en hen daarna overdragen aan de hoofdrechtbank, die hun een straf moest opleggen.
[5] Voor de waard was dit voorval echter onaangenaam vanwege het feit dat Ik er was. Maar wat kon hij doen? Hij moest de kooplieden en nog andere getuigen aanhoren en de drie reeds alom bekende dieven in verzekerde bewaring stellen.
[6] Toen de kooplieden hun gestolen waar weer terugkregen, gingen ze snel weer naar hun verkoopkramen.
[7] Maar Ik zei tegen de waard: 'Vriend, nu er behalve wij toch niemand hier is, kun je de drie dieven uit de afgesloten kamer hier brengen, dan zal Ik met hen praten!'
[8] Dat deed de waard, en de drie dieven werden door zijn knechten naar ons toe gebracht.
[9] Toen ze voor MIJ stonden, sprak Ik hen als volgt toe: Jullie zijn Joden uit de streek niet ver van Bethlehem. Hebben jullie de wet van God met geleerd, waarin staat dat men niet moet stelen? Wie gaf jullie het recht om te handelen in strijd met Gods wetten? Spreek eerlijk en open, als jullie niet een nog zwaardere straf willen krijgen dan die, welke jullie toch al te wachten staat als gevolg van jullie misdaad!
[10] Op deze woorden zei een van de drie dieven: 'Heer, wees ons genadig en barmhartig, dan zal ik u van begin tot eind precies vertellen hoe het allemaal is gekomen! Kijk, wij zijn drie broers, en onze ouders bezaten inderdaad in de omgeving van de stad van David een huis en een stuk grond; ze waren samen met ons en onze vier zusters, die wel de mooiste meisjes van de hele streek waren, heel goede en vrome mensen en ook welgesteld.
[11] Onze vader stierf echter enkele jaren eerder dan onze moeder, die steeds veel op had met de priesters, met name die in Jeruzalem; wat die haar met een vroom gezicht zeiden, nam zij aan als Gods woord.
[12] Die vrome godsdienaren maakten echter maar al te gauw gebruik van de blinde lichtgelovigheid van onze moeder; ze spiegelden haar de hemel buitengewoon prachtig voor in de meest bonte kleuren; de hel (scheoul) daarentegen zo verschrikkelijk afschuwelijk als een mens zich in zijn boosaardigste fantasie maar voor kan stellen. Om te zorgen dat onze moeder reeds op deze wereld volkomen verzekerd kon zijn van de hemel, raadden de ontzettend vrome priesters haar aan om alles te verkopen en het geld aan de tempel te offeren; ook onze vier zusters moest zij aan de tempel geven, om er voor te zorgen dat zo hun maagdelijke reinheid en kuisheid bewaard zou blijven. Want als een van haar dochters zich vóór het huwelijk aan een man zou geven, zou die zonde de ziel van onze moeder voor eeuwig tot de diepste afgrond van de hel verdoemen. Als onze moeder echter zou doen wat hij als priester, die dag in dag uit met God omging en Zijn wil kende, haar aanraadde, dan zou zij na het afvallen van haar lichaam niet alleen direct in het hemelse paradijs komen, maar ze zou tot nog grotere heiliging van haar ziel ook door de tempel verzorgd worden in het heilige tehuis voor weduwen, waar op sabbats en hoogtijdagen de vroomste weduwen door Gods engelen bediend werden en geen duivel hun ziel meer kon naderen om die te verleiden.
[13] Dat was voor onze moeder hetzelfde als wanneer Jehova haar dat onder bliksem en donder vanaf de berg Sinaï verkondigd zou hebben.
[14] Wij, de drie zonen, die de lepe bedoeling van de tempeldienaren al een beetje hadden doorzien, raadden onze moeder af om dat te doen; maar dat hielp niets en binnen korte tijd verkocht ze alles, en wij moesten haar ook nog helpen het zware geld naar de tempel te brengen.
[15] Verdrietig vroegen wij toen aan de overste in de tempel wat wij, nu we aan de bedelstaf gebracht waren, nu eigenlijk moesten doen. 'Wie zal er voor ons zorgen, en waar zullen wij een betrekking en brood vinden?'
[16] Toen gaf de overste ons drie zilverstukken en aan ieder van ons een pakje, waarin zich een paar relikwieën bevonden, en zei: 'Van deze drie zilverstukken kunnen jullie zeven dagen leven, en de kracht Gods, die op wonderbare wijze aanwezig is in de drie heilige pakjes, zal jullie helpen om alles wat je zult ondernemen tot jullie geluk te laten slagen. Als jullie deze pakjes bezitten kunnen jullie ook stelen en roven, alleen niet moorden, behalve in geval van nood een rijke heiden of ook een Samaritaan; door God zal jullie dat niet als zonde aangerekend worden, omdat jullie door de vrome en God buitengewoon welgevallige daad van jullie moeder in Zijn ogen gerechtvaardigd en als engelen geheiligd zijn!' Daarop bestreek hij ons met een staf en zei ons dat we moesten gaan.'
«« 15 / 214 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.