De Heer en de twee Grieken

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)

«« 153 / 214 »»
[1] Nu begaven we ons weer naar buiten, en Ik had nog maar nauwelijks een voet over de drempel van de deur gezet, of daar bogen de twee Grieken direct diep voor Mij en vroegen Mij, of Ik hun toch iets meer over Mijzelf wilde meedelen.
[2] Maar Ik zei tegen hen: 'Waarom zou Ik wat tegen jullie over Mijzelf zeggen? Want aan het woord alleen hechten jullie, als rotsvaste aanhangers van Pythagoras en voor een deel ook van Aristoteles, geen geloof; en als Ik voor jullie ogen een teken doe, zullen jullie zeggen: 'Ach, hij is er een uit de school van de Essenen!' Jullie kunnen dus zelfwel begrijpen dat een getuigenis van Mij over Mijzelf geen grote en voor jullie bruikbare waarde zou hebben, en daarom zal het voorlopig welhaast verstandiger zijn om tegenover jullie te zwijgen dan te spreken.'
[3] De twee Grieken zeiden: 'Meester, u hebt juist en naar waarheid gesproken, en wij hebben nu al, doordat u ons met een paar woorden haarscherp gekarakteriseerd hebt, heel duidelijk gezien dat u een buitengewoon heldere blik kunt werpen in het innerlijk van de mens, en zelfs voor de meest wereldwijze filosofen zou het erg moeilijk worden om tegenover u ook maar enigszins te veinzen. Maar aangezien wij dit al uit die weinige woorden hebben opgemaakt en daarom geen reden hebben om uw woorden niet te vertrouwen, kunt u, als u dat wilt, ons wel meer over uzelf meedelen; want een woord uit de mond van een werkelijk grote wijze is van meer belang voor het leven van vele duizendmaal duizend mensen dan alle schatten van de aarde, die hen aan het einde van hun dagen niet kunnen sterken en troosten.
[4] Het woord van een wijze wordt een blijvend bezit van het menselijke hart, en als het daarin begint te schemeren en het echt levensavond begint te worden, en de mens in de dagen komt die niet meer aangenaam voor hem zijn, wordt dat woord tot een licht vol troost en ware, innerlijke levenskracht, en derhalve tot de meest waarachtige en innigste vriend van ieder mens. Daarom willen wij dan ook graag uit uw mond enkele woorden over uzelf horen; want wij zijn bij voorbaat al de volle overtuiging toegedaan dat onze harten in uw woorden een grote troost en een goede, ware versterking zullen vinden.'
[5] Ik zei: ' Als jullie dat geloven, kom dan met ons mee naar het terras op de berg, dan zullen we daar verder met elkaar spreken!'
[6] De twee Grieken zeiden: 'Meester, deze rotsachtige berg is weliswaar niet hoog, maar hij is erg steil, en er zijn goede longen en tamelijk gezonde voeten voor nodig om zonder forse inspanning het terras op de berg te bereiken. Wij zijn - de God van de Joden zij alle lof - in deze inrichting wel reeds op weg naar beterschap, maar met onze borst en met onze voeten wil het nog niet echt goed lukken, daarom zal het voor ons uiteindelijk toch een beetje moeilijk worden om het terras daar boven op de berg te bereiken. Zou u niet hier, waar het vlak is, slechts een korte tijd aan ons willen besteden, waarvoor wij u zeker naar ons vermogen dankbaar zouden zijn?'
[7] Ik zei: 'Beste.vrienden, Ik alleen weet wel het beste waarom Ik alleen op de berg met jullie wil praten, en dan zullen jullie het ook weten. Wees dus niet bang voor deze heuvel; want jullie kleine moeite zal in een echte vertroosting veranderd worden!'
[8] Op deze woorden van Mij besloten de twee Grieken om toch met ons de berg op te gaan, en toen wij boven bij het terras waren aangekomen, verwonderden de twee zich erover dat ze de hoogte met nauwelijks voelbare moeite en inspanning en heel gemakkelijk ademend hadden bereikt, en ze dachten dat deze berg, evenals de geneeskrachtige bronnen die in het binnenste ervan ontsprongen, in zijn uitwaseming een heel heilzame invloed op het lichaam van de mensen had. Bij hun zou aan zulke bergen een soort goddelijke eer bewezen worden, en de toppen ervan zouden gesierd worden met een of ook wel verscheidene aan de goden gewijde tempels; want de mensen dachten en geloofden ook dat zulke bergen met hun geneeskrachtige bronnen meerdere malen door de onsterfelijke goden speciaal bezocht en gezegend waren om de lijdende, sterfelijke mensheid in haar nood tot heil te dienen.
[9] De ene Griek zei verder: 'Het zal vast wel anders in elkaar zitten; maar het grootste deel van de mensen die in de wereld geworpen zijn zonder ooit door iemand onderricht te zijn over de reden van hun bestaan, oordeelt anders. De aanblik van de hemel met de zon, de maan, de ontelbare sterren en de aanblik van de gehele natuur van de aarde hebben hen via hun eigen, steeds levendige fantasie tot allerlei bovennatuurlijke vermoedens gebracht, waar ook vele zeer levendige dromen van bepaalde mensen beslist toe hebben bijgedragen, die natuurlijk ook alleen maar een gevolg van een zeer levendige fantasie kunnen zijn; en zo zijn er uit vermoedens en dromen leren over hogere, bovennatuurlijke wezens ontstaan, die later door geestrijke dichters tot allerlei persoonlijkheden werden gemaakt en door kundige beeldhouwers aanschouwelijk aan de mensen getoond werden.
[10] Daarna kwamen er handige redenaars en magiërs bij, waaruit het huidige, vrijwel onoverwinnelijke priesterdom met zijn tempels en orakels is voortgekomen, dat nu niet meer ter wille van de goden, waarin geen priester meer gelooft, maar alleen ter wille van de koningen en vorsten het gewone volk in een blind geloof aan de machtige goden houdt, opdat het niet tegen zijn kwellers opstaat en hen te gronde richt.
[11] Maar hoe het ook zij met deze goden, ik ben van mening dat zelfs het meest blinde geloof in een of meerdere hogere wezens altijd nog beter is dan helemaal geen geloof, en een met een tempel gesierde berg of heuvel verheft het menselijke gemoed altijd meer dan een woeste vlakte, die aan de fantasie van de mens weinig voeding geeft.
[12] Daarmee wil ik het afgodendom niet tot realiteit verheffen tegenover een uiterst wijze man zoals u, hoge meester; maar ik veracht het niet, omdat het talloze mensen tijdens hun bittere leven op deze aarde in alle leed en uiteindelijk zelfs in het steeds pijnlijke moment van hun sterven de verlangde troost biedt. En op dat punt ben ik het met de wijze Aristoteles helemaal eens, zonder van de veel verhevener godsdienst (* nl die van de Joden) ook maar in het minst iets af te doen.
[13] En zo hebben ik en mijn vriend nu tegenover u geheel laten zien wie wij zijn, en ik geloof dat ook u, hoge meester, tegenover ons nu wat meer kunt laten zien wie u bent. Maar laat uw eigen wil u leiden, zoals de onze ons leidt!
[14] Kijk, ik wil nog één ding uit onze oude Griekse wijsheid toevoegen aan wat er al gezegd is: Wij zijn op onze manier waarachtige wijzen, omdat wij steeds in gedachten houden dat wij weldra zullen sterven. Wij proberen op deze aarde enkel nog het geluk te bereiken dat de dood voor ons geen verschrikking, maar een troostrijke, ware lafenis voor het hart zal worden. Daarom is het woord uit de mond van een grote wijze ons meer waard dan alle schatten van de aarde; want het kan ons ook een troostend licht in ons hart worden, als ons oog gedoofd zal zijn voor het licht van de wereld.
[15] Wees dus zo goed, zeer wijze meester, om ons tweeën zo'n woord te schenken, dan zult uzelf gelukkiger zijn in het besef, twee ongelukkige mensen gelukkig gemaakt te hebben!'
«« 153 / 214 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.