De wens van de Romein

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)

«« 168 / 214 »»
[1] Daarop zei de Romein, wiens gemoed al veel beter gestemd was: 'O Heer en Meester van alle leven en bestaan, bij iemand die zich in zichzelf in Uw eeuwige helderheid van bestaan en leven bevindt en de grote wereld aan gene zijde met dezelfde alles doordringende macht van licht aanschouwt als U, zal de aanblik van zo'n mooie omgeving zeker niet de minste weemoed in zijn gemoed tevoorschijn roepen; maar onze menselijke kortzichtigheid, met name op het gebied van het innerlijke geest en zielenleven, valt zo'n weemoedigheid niet al te kwalijk te nemen. Want waar zou een mens, die in volslagen levensduisternis geboren en daarna opgevoed wordt, denkbeelden en zienswijzen over het ware, innerlijke wezen van het leven van de ziel vandaan moeten halen, aangezien hij immers al vanaf zijn vroegste kinderjaren met niets anders dan alleen de materie en de veelsoortige vormen daarvan te maken heeft gehad?
[2] Nu zal het bij mij zeker gauw anders worden door Uw genade, hulp en grote erbarmen; maar tot nu toe waren mijn lichaam en ziel nog zo volkomen één, dat het mij, evenals vele duizenden anderen, volslagen onmogelijk toescheen dat er zonder lichaam een op zichzelf bestaande ziel kon bestaan. Want de ziel, die in mij denkt, stelde ik mij voor als een voortbrengsel van de activiteit van het hart, de longen en de andere inwendige organen; want als die activiteit ten einde is, is er ook een einde aan het voelen, horen, zien, ruiken, proeven, waarnemen, denken, oordelen en handelen.
[3] Bovendien heb ik zelf nog nooit in het minst iets waargenomen, dat ook maar in de verte leek op het voortbestaan van een ziel na de dood van het lichaam, hoewel andere mensen mij daar veel over hebben verteld. Want als ik mij -omdat ik ook een mens ben -niet zelf van iets heb kunnen overtuigen, was het bij mij met het puur geloven slecht gesteld, en het valt mij dan ook echt niet kwalijk te nemen dat de gedachte aan een nabije dood, met name bij de aanblik van een prachtig landschap als dit, steeds een weemoedig gevoel in mijn gemoed opwekte.
[4] Als ik ooit een van mijn vele, reeds lang gestorven vrienden en bekenden had kunnen zien en spreken, zou ik bij de aanblik van zo'n prachtig landschap ook niet door weemoed overvallen zijn op de manier zoals dat bij mij al lange tijd het geval was. Mijn longziekte, die door geen enkele aardse arts meer te genezen was, en mijn hoge leeftijd, die toch al geen uitzicht op een lang leven meer bood, droegen daar wezenlijk toe bij en maakten mij tot een regelrechte vijand van het leven, de schoonheden der natuur en de jonge, montere jeugd.
[5] Nu, in Uw zichtbare tegenwoordigheid, o Heer en Meester, gaat het natuurlijk heel anders; want nu weet ik uit Uw goddelijke mond hoe het met de mens na de dood van zijn lichaam gesteld is, en dat heeft mijn vrees en angst voor de dood, die mij al zo lang gekweld hebben, bijna helemaal weggenomen, waarvoor ik U uit het diepst van mijn hart dank.
[6] Als ik bovendien nog iemand van mijn gestorven vrienden zou kunnen zien en spreken -wat U, o Heer en Meester van de zintuiglijke en van de geestenwereld, zeker zou kunnen bewerkstelligen -dan zou mijn gemoed nog meer in orde zijn. Dat U dat gemakkelijk zou kunnen, daar twijfel ik niet in het minst aan; maar of het volgens Uw wijsheid en orde ook toelaatbaar is, dat kunt U alleen weten en ook de mens aan wie U het heeft gezegd. Als het eventueel toelaatbaar is, wil ik het U vragen.'
[7] Ik zei: 'Vriend, het is mogelijk en ook toelaatbaar voor mensen die daar al rijp voor zijn geworden; want aan mensen die in hun eigen geest al sterk zijn geworden, kunnen de nog zeer onzuivere zielen geen schade toebrengen, als ze zich in deze wereld moeten vertonen -maar wel aan degenen die in hun geest nog onrijp zijn.
[8] Al jouw van de zintuiglijke wereld verscheidene vrienden en bekenden zouden geen aangename verschijning voor je zijn, als Ik ze je allemaal zou tonen; daarom wil Ik je slechts met een paar enigszins betere bekend maken; dan kun je zelf met hen over hun toestand aan gene zijde spreken.
[9] Als je het nog serieus wilt, wil Ik je daar voor een korte tijd toe in staat stellen; dan zul je je beste vrienden niet alleen kunnen zien en spreken, maar ook kunnen zien hoe de wereld waarin ze wonen en handelen eruit ziet en ingericht is.'
[10] De Romein zei: 'O Heer en Meester, bewijs mij die genade!'
[11] Ik zei: 'Wel, het zij zo en het geschiede!'
«« 168 / 214 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.