De aankomst bij Jericho De Heer in Jericho

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 9)

«« 5 / 214 »»
[1] Toen vroegen Mijn leerlingen, die geld bij zich hadden, de waard wat ze voor het brood en het bronwater moesten betalen.
[2] Maar de waard zei: 'O, hoe kunnen jullie mij dat vragen, daar ik nu immers bij God de Heer en dus ook bij jullie, die zeker Zijn naaste vrienden zijn, eeuwig in de schuld zal staan? leder woord dat Hij tot ons gesproken heeft is immers eindeloos veel meer waard dan alle schatten van de aarde! Al wilden jullie duizend jaar in mijn huis blijven en dag en nacht eten, en ik zou daar ook maar één stater voor vragen, dan zou ik echt niet beter verdienen dan levend en wel als voer voor de slangen en draken gegooid te worden! Maar het is nu bijna middag; wat zou het voor mij een geluk betekenen, als God de Heer met jullie bij mij het middagmaal zou willen gebruiken!'
[3] Daarop zei Ik: 'Jouw wil geldt bij Mij als het werk! Maar wij moeten verder, omdat er ook op andere plaatsen kinderen zijn die Ik wil helpen. Er zullen straks echter arme pelgrims hierheen komen, en wel vanuit Essea op weg naar Jericho. Ze hebben daar weliswaar hun lichamelijke gezondheid helemaal teruggekregen, maar geld hebben ze niet veel en ze zijn hongerig, dorstig en moe; geef hun spijs en drank en ook onderdak voor de nacht, dan zal Ik dat aannemen alsof je dat voor Mij hebt gedaan!'
[4] De waard zei: 'O Heer en God, al willen die arme mensen hier een heel jaar blijven, ze zullen hun verzorging krijgen! Als ze over de heerweg gaan, wil ik hun direct mijn lastdieren en met paarden bespannen wagens tegemoet sturen en hen hierheen laten brengen.'
[5] Ik zei: 'Ook hierbij geldt jouw wil als het werk! De pelgrims die Ik je aankondigde zijn reeds gisternacht vanuit Essea over de bergen hierheen vertrokken en zullen binnen een paar uur over het smalle bergpad hiernaartoe komen, zodat ze dus niet veel zullen hebben aan jouw lastdieren en wagens. Maar als ze hier morgen vertrekken kun je hun de een of andere dienst bewijzen als dat nodig is.
[6] Maar laat voortaan niemand meer betalen voor het water; want Ik heb er ook voor gezorgd dat jouw bronnen steeds rijkelijk en gezond water zullen geven. Wees altijd barmhartig tegenover armen, dan zul je ook barmhartigheid bij Mij vinden! Mijn zegen en Mijn genade heb je ontvangen, en die zullen ook bij je blijven als je metterdaad aan Mijn leer zult vasthouden; en zo zullen wij onze reis nu weer voortzetten.'
[7] Na deze woorden stond Ik snel op en ging met de leerlingen naar buiten.
[8] Het spreekt vanzelf dat de waard ons met de zijnen onder tranen, dank en lofprijzing een stuk begeleidde; maar toen wij er flink de pas in zetten, bleven onze begeleiders achter en keerden weer terug naar huis.
[9] omdat er rond het middaguur hier op dit weggedeelte geen reizigers waren, trokken wij weer met de snelheid van de wind voorwaarts; maar als wij weer in een streek kwamen die bevolkt was, liepen wij in onze gewone, natuurlijke pas verder. En zo kwamen wij tegen de avond in de buurt van ons reisdoel Jericho.
[10] Daar was een mooi grasveld. Hier rustten wij uit totdat de zon helemaal onder zou zijn gegaan; want Ik wilde niet bij daglicht de stad binnengaan, met name omdat de twee Farizeeën, die wij ondanks hun snel dravende kamelen hadden ingehaald, slechts een paar morgen * (* Morgen: een oude landmaat; zoveel land als een span paarden in één morgen kon ploegen. Per land(streek) erg verschillend, in het Duitse gebied meestal variërend van ongeveer 25 tot 35 are. Een paar morgen is in dit verband dus waarschijnlijk een paar honderd meter.) voor ons uit de stad naderden.
[11] Terwijl wij op ons grasveld uitrustten onder het bespreken van allerlei dingen, kwam er uit het nabijgelegen tolhuis een tollenaar naar ons toe, die vroeg waar wij vandaan gekomen waren en of wij op die plek de nacht zouden doorbrengen.
[12] Ik zei: 'Noch het een noch het ander gaat je iets aan; maar als je het wilt weten, zeg Ik je ten eerste dat wij vandaag helemaal uit Essea zijn gekomen, en ten tweede dat wij hier nu wat uitrusten en daarna de stad binnen zullen gaan.
[13] Toen de tollenaar hoorde dat wij te voet in één dag helemaal uit Essea naar Jericho waren gekomen, sloeg hij zijn handen van verbazing ineen en zei: '0, daar is een snellopende kameel wel toe in staat, maar met menselijke voeten is dat ongekend! Dan moeten jullie gevlogen hebben!'
[14] Ik zei: 'Dat is onze zaak; maar ga jij de stad in, omdat je de tijd hebt, en vraag aan Kado, wiens vader jullie hoogste gebieder is, of hij naar Mij toe wil komen; want Ik, de Heer, wacht hier op hem!'
[15] Toen vroeg de tollenaar: 'Heer, als ik Kado uw naam niet kan noemen, zal hij dan wel naar u toekomen?'
[16] Ik zei: 'Dat zal hij zeker! Ga nu, dan zul je je loon ontvangen; want iedere gewillige arbeider is zijn loon waard!'
[17] Na deze woorden van Mij ging de tollenaar snel de stad in en bracht de boodschap aan Kado over.
«« 5 / 214 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.