[2] Tc:en hij buiten adem bij ons aankwam, stonden wij op van het grasveld en Ik reikte hem de hand; maar hij omarmde Mij, drukte Mij aan zijn borst, bedolf Mij onder vele vriendschappelijke kussen en zei tenslotte, overvloeiend van blijdschap en geluk (Kado): '0 Heer en Meester, wat heeft U mij een onbeschrijflijke vreugde bereid door zo snel terug te komen! O wij gelukkigen, dat wij U weer in ons zondige en voor U eeuwig onwaardige midden hebben! Het zijn nu nog maar drie dagen dat U hier afwezig was, en voor mij zijn het bijna drie jaren geworden; want het grote verlangen van ons hele huis naar U heeft ons geduld zwaar op de proef gesteld. Als U vandaag met was gekomen, zou ik morgen in alle vroegte onze beste kamelen in beweging hebben gezet en U naar Essea nagereisd zijn. 0, omdat U nu gekomen bent, is alles weer volkomen goed en uitstekend in orde! Maar nu, o Heer en Meester, onze enige liefde en onze hoogste behoefte, kom toch, kom nu met mij mee, opdat ons hele huis zielsgelukkig wordt!'
[3] Ik zei: 'Jouw vriendelijkheid heeft Mijn hart verkwikt, en Ik zal met je meegaan; maar laten we nog een poosje wachten! We zullen de stad binnengaan als het donker begint te worden, zodat we geen opzien baren onder de nieuwsgierige volksmenigte; want omdat hier morgen markt wordt gehouden, zijn er veel vreemdelingen, en die moeten ons niet aangapen en bekritiseren als we de stad binnengaan. Bij jouw vader hebben nu immers ook een paar Farizeeën hun intrek genomen; zij zullen weldra ondergebracht zijn, en dan kunnen we geheelongehinderd jouw huis binnengaan.'
[4] Dat vond Kado goed; maar hij riep de tollenaar nog een keer en stuurde hem naar de herberg, om tegen zijn mensen te zeggen dat ze een goed avondmaal moesten klaarmaken. De reden zouden ze binnen korte tijd wel vol blijdschap vernemen.
[5] Daarop haastte de tollenaar zich nogmaals de stad in en bracht de boodschap over.
[6] De vader van Kado zei: 'Ik vermoed wel waar het om gaat! Ga Kado maar zeggen dat we uitstekend voor alles zullen zorgen!'
[7] Toen de tollenaar weer terugkwam en Kado het antwoord van zijn vader overbracht, en het al tamelijk donker begon te worden, zei Ik: 'Nu kunnen we heel kalmpjes aan op weg gaan en zullen door niemand onderweg meer bekeken en herkend worden; en al ziet iemand ons, dan zal hij ons voor juist arriverende handelaars houden, maar dat maakt ons niet uit.'
[8] Wij kwamen dan ook op ons gemak en ongehinderd bij de herberg van Kado.
[9] Voor de herberg aangekomen, zei Ik tegen Kado: 'Vriend, ga jij nu eerst naar binnen en vertel je mensen dat Ik met Mijn leerlingen uit Essea ben aangekomen! Als Ik de gastenkamer binnenkom, moeten ze niet in vreugde uitbarsten, om de vreemdelingen niet voortijdig op Mij opmerkzaam te maken. En laten zij Mij ook niet met 'Heer' en 'Meester', maar gewoon als een goede vriend aanspreken; want Ik kijk toch immers alleen maar naar het hart en nooit naar de mond. De reden waarom Ik dat nu zo wil hebben zul je later wel inzien en begrijpen. Ga het nu maar doen!'
[10] Kado haastte zich nu het huis binnen en instrueerde de zijnen zoals Ik hem opgedragen had.
[11] Daarop ging Ik de ruime gastenkamer binnen, waar reeds een grote tafel voor ons gedekt was.
[12] Toen wij binnenkwamen, kwam natuurlijk iedereen vriendelijk naar ons toe. De vader en moeder van Kado en ook zijn vrouwen kinderen begroetten Mij heel vriendelijk en vroegen Mij te gaan zitten, aangezien Ik vast wel moe zou zijn van de lange reis. Deze begroeting was heel goed en maakte dat de vreemdelingen geen acht sloegen op Mij en Mijn leerlingen. Maar bij al die goed gekozen bewoordingen kregen allen tranen in de ogen van grote vreugde, met name de vader van Kado en de oude, trouwe dienaar van Kado, die Apollon heette. Maar Ik sterkte direct hun gemoed en zo konden ze Mijn aanwezigheid verder zonder tranen verdragen.
[13] Wij gingen direct aan tafel zitten en de waard, Kado, zijn vrouwen kinderen en op Mijn verzoek ook Apollon gingen het dichtst bij Mij zitten; de moeder van Kado had echter nog bezigheden in de keuken, en zijn broers en zusters moesten de gasten bedienen.
[14] Toen wij nu heel welgemoed aan de tafel zaten, waarop zich reeds de beste wijn en het beste brood in overvloed bevond, wilden enkele leerlingen, en voornamelijk onze Judas Iskariot, er direct naar grijpen, omdat ze al flink honger hadden.
[15] Maar Ik zei: 'Omdat jullie het tot nu toe hebben uitgehouden, zullen jullie ook wel in staat zijn het nog een paar ogenblikken uit te houden zonder van honger of dorst om te komen! Wacht op de warme spijs; pas als die op tafel staat, moet je eerst wat brood met zout nemen en daarna een kleine slok wijn, dan zal het avondmaal jullie sterken en fris en monter maken, maar anders jullie ledematen en ingewanden alleen maar verzwakken! De mens moet ook zijn lichaam gezond proberen te houden als hij zijn ziel van droefheid en angst bevrijd wil zien. Doen jullie ook zoals Ik het doe!'
[16] De leerlingen bedankten Mij voor deze raad en volgden die ook op.
«« 6 / 214 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.