[2] Maar nu moet ook ik de vrijheid nemen om U, o Heer en Meester, ter wille van het rijk Gods een vraag te stellen. Als U mij dat genadig wilt toestaan, zal ik spreken.'
[3] Ik zei: 'Zeg wat je maar wilt; dan zal Ik je antwoorden!'
[4] Nu zei de waard: 'Heer en Meester, tegen Uw dierbare leerlingen en daarnaast ook tegen mij en mijn door U genezen opperknecht hebt U nu heel wijze dingen gezegd over Uw tweede komst en derhalve ook over de komst van het rijk Gods op deze aarde. Daarbij is mij één ding erg opgevallen, en wel wat betreft het rijk Gods op aarde dat ergens in de verre toekomst zal ontstaan en dat het rijk Gods dus ook werkelijk op de aarde komt.
[5] Zo zei U ook dat het rijk Gods geenszins met uiterlijke praal onder de mensen zal komen, maar dat het al diep binnen in de mens is, en dat die het alleen maar hoeft te zoeken, te vinden en in zichzelf hoeft te ontplooien.
[6] Ik ben nu echter van mening dat wij ons hier allemaal in Uw tegenwoordigheid bevinden, die duidelijk niet in ons, maar nog heel erg buiten ons is, en dat wij met het grootste vertrouwen kunnen zeggen: zie, hier is Christus, de sinds eeuwigheid gezalfde Heer aller heerlijkheid, en Hijzelf is alles in alles en derhalve ook het eeuwige rijk Gods en het Leven en de Waarheid! omdat U nu bij ons bent, is ook Uw rijk niet in ons, maar bij ons, temidden van ons.
[7] Zal het met deze zeer heilige gebeurtenis in de eerder door U genoemde tijd ook zo zijn, of zal Uw tweede komst toch heel erg verschillen van die van nu?'
[8] Ik zei: 'O Mijn beste vriend, je hebt nu echt heel goed gesproken en Ik kan je zeggen dat niet jouw vlees en bloed, maar alleen jouw geest je dat heeft ingegeven; maar toch zal het met de toekomstige wederkomst van de Mensenzoon zijn zoals Ik jullie allemaal duidelijk genoeg heb verteld.
[9] Je hebt helemaal gelijk als je nu zegt dat het rijk Gods in Mij naar jullie toe is gekomen en zich bij jullie en in jullie midden bevindt; maar dat is nog niet voldoende om het eeuwige leven van de ziel te bereiken en ten volle te behouden, omdat het rijk Gods in Mij weliswaar naar jullie toe is gekomen, maar daarmee nog niet is doorgedrongen tot jullie innerlijk, wat pas kan en zal gebeuren wanneer jullie zonder rekening te houden met de wereld Mijn leer helemaal in jullie wil en derhalve ook in alles wat jullie doen hebben opgenomen. Als dat eenmaal het geval zal zijn, zullen jullie niet meer zeggen: 'Christus, en met Hem het rijk Gods, is naar ons toe gekomen en woont bij en onder ons!', maar jullie zullen zeggen: 'Nu leef ik niet meer, maar Christus leeft in Mij!' Als dat bij jullie het geval zal zijn, zullen jullie ook ten volle begrijpen dat het rijk Gods niet met uiterlijke pracht en praal naar en in de mensen komt, maar zich enkel inwendig in de mens ontplooit en de ziel in het eeuwige leven van dat rijk Gods trekt en haar daarin blijvend vasthoudt.
[10] Weliswaar moet de weg eerst van buitenaf aan de mens getoond worden door Gods woord, dat vanuit de hemelen tot de mens komt en waarbij men kan zeggen: 'Vrede zij met je; want het rijk Gods is nabij gekomen!' Maar daarom is de mens nog niet in het rijk Gods, en het rijk Gods niet in hem.
[11] Pas wanneer de mens begint te geloven zonder te twijfelen en zijn geloof tot leven brengt door volgens de leer te handelen, ontplooit het rijk Gods zich in de mens, zoals het leven in een plant zich in het voorjaar onmiskenbaar van binnenuit begint te ontplooien wanneer de plant door het licht van de zon wordt beschenen, verwarmd en daardoor aangezet tot innerlijke activiteit.
[12] Al het leven wordt weliswaar van buitenaf gestimuleerd en gewekt, maar het ontstaan, de ontwikkeling, ontplooiing, vorming en versteviging komt dan altijd van binnenuit.
[13] Zo moeten ook dieren en mensen hun voedsel eerst van buitenaf in zich opnemen; maar dat opnemen van voedsel en drank is nog lang niet de echte voeding van het lichaam, maar die gaat daarna pas vanuit de maag naar alle delen van het lichaam. Zoals in zekere zin de maag het leven voedende hart van het lichaam is, zo is ook het hart van de mens de voedende maag van de ziel, die de geest uit God in haar moet wekken, en Mijn leer is het ware levensvoedsel en de ware levensdrank voor de maag van de ziel.
[14] In wat Ik aan de mensen leer ben Ik dus een werkelijk voedend brood uit de hemelen, en het handelen volgens die leer is een ware levensdrank, een zeer goede en krachtige wijn, die door zijn geest de hele mens tot leven wekt en hem door en door verlicht door de lichtend oplaaiende vlam van het levensvuur. Wie dat brood eet en die wijn drinkt, zal in eeuwigheid geen dood meer zien, voelen of smaken.
[15] Als jullie dat nu begrepen hebben, handel er dan ook naar; dan zullen Mijn woorden in jullie volledige, levende waarheid worden!'
«« 72 / 214 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.