17481 resultaten - Pagina 669 van 1166
... 657 - 658 - 659 - 660 - 661 - 662 - 663 - 664 - 665 - 666 - 667 - 668 - 669 - 670 - 671 - 672 - 673 - 674 - 675 - 676 - 677 - 678 - 679 - 680 - 681 - 682 ...
[6] En Abedam voegde er tenslotte nog aan toe: "En, O grote, almachtige Asmahaël, onder ons gezegd, in mijn allergrootste eerbied en liefde vol voorgevoelens ten opzichte van U: in Uw nabijheid en nu in Uw niet te begrijpen tegenwoordigheid, wie zal, wie kan daar verhongeren?! U bent toch Zelf de eeuwige verzadiging voor alle dingen!Hoofdstuk 132: Het gemeenschappelijke maal. De uit eerbied en bescheidenheid vastende vaderen. Henochs liefde voor Asmahaël. Het ware gebed - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[8] Toen Asmahaël deze verontschuldiging had gehoord, sprak hij tot het viertal: "Jullie hebben juist gesproken en de zin van je woorden heeft Mijn hart goed gesmaakt; ieder van jullie woorden was terecht en jouw uiteenzetting, Abedam, is waar tot in eeuwigheid: maar, Mijn lieve vrienden, nu zijn jullie nog op de aarde en je hebt een lichaam dat aan de aarde toebehoort; daarom is het ook nodig om je met mate met spijs en drank te versterken!
Hoofdstuk 132: Het gemeenschappelijke maal. De uit eerbied en bescheidenheid vastende vaderen. Henochs liefde voor Asmahaël. Het ware gebed - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[16] "Waarlijk, Mijn geliefde Henoch, wie zoals jij tot Mij zal komen, die zal het ook beleven dat Ik dadelijk op zal staan en hem meer dan halverwege tegemoet zal komen!
Hoofdstuk 132: Het gemeenschappelijke maal. De uit eerbied en bescheidenheid vastende vaderen. Henochs liefde voor Asmahaël. Het ware gebed - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[6] Gij, mijn boven alles geliefde, heilige Asmahaël, zult het toch genadig als een U welgevallig offer aannemen en het in Uw oneindige liefde door de vingers zien, dat ik gedreven door mijn liefde tot U, dit nu doe?
Hoofdstuk 133: Asmahaëls belofte aan Henoch - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[8] U hebt ons weliswaar verboden U eerder in het openbaar bekend te maken dan wanneer het U zou behagen, maar mijn al te grote, machtige liefde tot U, die uit U in mijn hart kwam, gebood mij dat nu onvermijdelijk te doen. Want zij riep:
Hoofdstuk 133: Asmahaëls belofte aan Henoch - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[9] 'Zie, Henoch, met dit gemakkelijke gebod beproefde de Heer slechts de kracht van je liefde! Zolang de liefde nog gematigd is, ben je wel in staat een dergelijk gebod te houden; maar is zij eenmaal in de hoogste graad ontbrand, dan gaat zij alle perken te buiten, maakt zich bekend en loopt in alle haast het voorwerp van haar liefde in de armen.' - En U, die zo innig en nu door mij en ons allen boven alles wordt bemind, U die het Zelf bent, zult toch immers mij mijn fout vergeven, namelijk die waar ik niets aan kan doen omdat de liefde mij zo machtig heeft aangegrepen dat ik er niet omheen kon U voor het volk hardop mijn liefde te bekennen!
Hoofdstuk 133: Asmahaëls belofte aan Henoch - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[6] Omdat jullie Mij nu aan Mijn daden en woorden en uit Henochs getuigenis herkend hebben, ben je ook verwarmd en daarom vervuld met achting en liefde tot Mij; maar wanneer Ik weer onzichtbaar voor je word, zeg Me, zal het dan met jullie ook zo gaan als met de goede aarde?!
Hoofdstuk 134: Asmahaëls gelijkenis over de liefde - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[10] Ja, toen je Mijn werken gezien hebt, heb je Mij pas opgenomen! Denk je soms uit liefde?! 0 zie, zoiets doet de ware liefde niet, maar wel het in je binnenste verborgen eigenbelang! Omdat Ik in je midden ben, ontwaar je het grote voordeel van hetgeen zich allemaal door Mij liet bewerkstelligen, en Mijn oneindige macht verwekte de grote achting in je en het daarmee verbonden voordeel wekte de liefde tot Mij.
Hoofdstuk 134: Asmahaëls gelijkenis over de liefde - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[2] "O lieve vaderen en ook jullie, mijn geliefde kinderen, zie mij aan en verwonder je in hoge mate over mij, zwakke, die nu sterk is geworden in de Heer die mijn God en jullie God is, mijn allerliefdevolste Vader en jullie meest liefdevolle Vader, mijn alles en jullie alles, ja mijn vrije, eeuwige leven zo goed als dat van jullie! Zie mij aan en verbaas je over mij; want ik heb een zodanige genade gevonden in de ogen van God, die mijn enige, grootste liefde is, dat Hij mijn stam heeft gezegend voor de grote belofte tot aan het einde aller tijden! Ja nog eenmaal roep ik: zie mij aan en verwonder je in hoge mate over mij, want ik werd nu bestendig gemaakt en aangedaan met een onsterfelijk lichaam, zodat zelfs mijn vlees in eeuwigheid nooit zal vergaan!
Hoofdstuk 133: Asmahaëls belofte aan Henoch - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[16] Maar Ik zeg je: wie niet met de zuivere liefde van zijn hart gelooft, diens geloof stelt niets voor en heeft voor Mij geen enkele waarde! Jullie mogen dan talloze malen 'Jehova!' roepen en zeggen: 'Grote, verheven, machtige, heilige, barmhartige God, Heer, Schepper van alle dingen, lieve Vader!' enzovoort, - maar waarlijk, Ik zeg je, het is veel beter voor je, je lippen, tanden, tong, kaken, keel en longen te sparen; want al dat ledige, vrome geblaat zal nooit tot Mijn oren doordringen!
Hoofdstuk 134: Asmahaëls gelijkenis over de liefde - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[18] Wie mij dus liefheeft, moet Mij beminnen als een reine bruid haar reine bruidegom, daar dan niets dan alleen de harten elkaar aantrekken; alles wat daaronder of daarboven uitgaat is voor de vrije liefde een last, waardoor zij zich dan ook nimmer tot aan Mijn hart kan verheffen. Want wat beneden de liefde is, trekt het hart neer in de modderige diepte; maar hetgeen boven de liefde uitgaat, drukt haar tegen de grond en bezwaart het hart zo zeer, dat het te zwak en te krachteloos wordt om zich ooit weer te kunnen verheffen.
Hoofdstuk 134: Asmahaëls gelijkenis over de liefde - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[8] Wanneer U dan nu zo'n grote vordering, hetzij in naam van God hetzij als God de Allerhoogste Zelf, aan mij en al mijn nakomelingen oplegt, zeg mij, is het dan onbillijk U te verzoeken ons met die eis ook de middelen aan de hand te doen en in ons hart te leggen, waardoor het ons allen mogelijk wordt om onomstotelijk aan Uw eisen te voldoen?
Hoofdstuk 135: Adams dwaze antwoord - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[9] Dat het ons allen niet aan goede wil ontbreekt, zult U hopelijk zowel uit mijn woorden als uit mijn hart duidelijk op kunnen maken! Neem, o machtige Asmahaël, deze door de nood gedrongen uitbarsting van mijn hart niet ongenadig op; wie altijd machtig is kan zichzelf helpen indien hem iets dwars zit, - maar voor de onmachtige worm in het stof blijft niets anders over dan zich stervend te krommen wanneer hij door de hoef van het machtige paard getrapt en voor de helft verpletterd wordt!
Hoofdstuk 135: Adams dwaze antwoord - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[3] "Asmahaël! Wie U ook mag zijn - hetzij een mens of de allerhoogste, heilige God, zie, werkelijk waar, het slaat zoals altijd weer op mij! - zie, op het zware pad van de goddelijke wil ben ik eens gevallen en kan mij nu niet meer verheffen! Ik wilde steeds het rechte pad bewandelen en probeerde zoveel mogelijk ook iedere steen des aanstoots te vermijden; maar niet ik heb deze oneffen aarde vol stenen gemaakt, maar zij is een werk van God. Indien ik nu ondanks alle opmerkzaamheid als eersteling hier en daar ergens tegen aangestoten ben, zeg me dan, zal of kan ieder aanstoten mij alleen als een dodelijke last aangerekend worden?! En indien mijn hart van zand of van steen is geworden, is er dan geen middel om dat voor altijd weer in goede aarde om te zetten?
Hoofdstuk 135: Adams dwaze antwoord - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[5] Laat datgene wat niets was, eeuwig niets blijven; want het is beter in eeuwigheid niet te bestaan dan naast jou een ellendig, beperkt bestaan te moeten leiden! Waarom wil je me nu verbeteren, nu ik toch al eenmaal ben, die ik ben?! Indien je me beter had geschapen, dan zou ik ook beter zijn! Maar daar ik nu eenmaal zo ben, - is het dan niet jouw schuld dat ik zo ben?! Verbeter daarom eerst jezelf en zie dan wat je van mijn verbetering kunt en wilt terechtbrengen!'
Hoofdstuk 136: Asmahaël wijst Adam terecht - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)