Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

16678 resultaten - Pagina 68 van 1112

...  56 - 57 - 58 - 59 - 60 - 61 - 62 - 63 - 64 - 65 - 66 - 67 - 68 - 69 - 70 - 71 - 72 - 73 - 74 - 75 - 76 - 77 - 78 - 79 - 80 - 81  ...
[11] Waarvoor zou hij trouwens geld nodig hebben? Eten en drinken krijgt hij voor niets, zoveel hij maar wil, - en meer heeft hij niet nodig! In de tweede plaats is hij ook nog een gulzigaard en drinkebroer en iemand die met zondaren omgaat, en wenst zich geen ander leventje. Enten derde heeft hij God en Zijn wetten niet nodig; want hij vindt dat hij zelf een God is of minstens Zijn zoon, die onze God van Abraham, Isaäk en Jacob bij de ons maar al te bekende Maria van Nazareth verwekt moet hebben. Wie van ons is er zo dom dat hij zo'n pasgebakken, echt heidense tovenaarsklucht niet direkt door zou hebben?!
Hoofdstuk 146: Kis. Bekering van Kisjonah de tollenaar. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[8] Toen Ik ook nog tegen de avond de uitnodiging aannam, om 's nachts daar te blijven, en Ik Kisjonah tenslotte vrijwillig beloofde, dat Ik minstens gedurende drie dagen en misschien nog langer bij hem zou blijven, toen was de boot helemaal aan bij de Farizeeën en aartsjoden. 'Zo -', zeiden zij, 'met zulk gespuis, met zulke aartszondaars en tollenaars geeft hij zich af, eet en drinkt met hen op de vriendschap, bedrinkt zich letterlijk en wandelt dan als een voornaam heer met de zondige dochters van de aartszondaar, doet aardig tegen ze, en gebruikt tenslotte heel zoete en tedere woorden om zulke aartshoeren het evangelie van God te prediken, in plaats dat hij ons gebiedt om deze monsters op te pakken en te verbranden! Dat zou een mooie Messias voor ons geweest zijn! Nu die vijf wulpse hoeren hem ingepalmd hebben, wil hij daar nog God weet hoe lang blijven.
Hoofdstuk 146: Kis. Bekering van Kisjonah de tollenaar. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[17] De eerste zegt: 'Zeker niet voor jou, want jij behoort al bij de duivel! Weet je dan niet, dat de duivel juist dan het gevaarlijkste is, als hij zich Iaat zien in het lichtende gewaad van een engel?!'
Hoofdstuk 146: Kis. Bekering van Kisjonah de tollenaar. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[2] Maar de hele karavaan, ongeveer honderdvijftig man sterk en onbekend met de juiste weg, kwam niet zo erg ver, namelijk niet verder dan een plaats waar een onbeklimbare hoge rots in zee uitstak en daar een erg sterke branding veroorzaakte. Direct boven de rots verhief zich een hoog en steil gebergte, waarover vanaf deze plaats aan de kust geen weg voerde, en zo bleef de karavaan niets anders over dan de tamelijk lange terugweg van enige uren te aanvaarden. Ze kwam in het stikdonker , terwijl het geweldig stormde en regende, bliksemde en donderde, pas tegen middernacht bij de hofstede van tollenaar Kisjonah terug en zocht daar beschutting en onderdak; want de hele karavaan was tot op de huid doorweekt en op het punt om in elkaar te zakken. De tollenaar en zijn mensen namen de vermoeiden vriendelijk op en gaven hen een droge rustplaats, wat de drijfnatte mensen erg van pas kwam.
Hoofdstuk 147: De gelijkenis van de fluitende kinderen. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[6] Omdat de uitgenodigden de vriendschap van de tollenaar zo beloonden, wendde deze zich tot Mij en vroeg: 'Heer! Wat moet er met die dwazen gebeuren? Ik wil hen goed doen, en daarvoor vervloeken ze mij! Kunt U mij ook zeggen, of God acht slaat op de vloek van zulke dwazen, tot nadeel van de door hen vervloekte!' ,
Hoofdstuk 147: De gelijkenis van de fluitende kinderen. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[1] Na die dreigende woorden kwamen Mijn leerlingen bij Mij staan en zeiden: 'Heer! Hoe kunt U dat aanhoren? U heeft toch genoeg macht om zulk gespuis te vernietigen? Verschillende malen werden de Samaritanen verdreven omdat ze zich tegen U wilden verzetten, en toch heeft U in Sichar niet eens zoveel gedaan als in Kapérnaum!'
Hoofdstuk 148: De vervloeking van Chorazin, Bethsaïda en Kapérnaum. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[3] En zij hebben zich niet verbeterd (Matth. II:20) ondanks al Mijn prediking, en al Mijn daden lieten hun harten onberoerd. daarom wee, Chorazin, wee Bethsaïda! Als in Tyrus en Sidon zulke daden gebeurd waren zoals bij jullie, dan zouden ze tijdig in zak en as boete gedaan hebben! (Matth. 11:21)
Hoofdstuk 148: De vervloeking van Chorazin, Bethsaïda en Kapérnaum. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[9] Op dit moment klinkt er vanaf het nabijgelegen gebergte een luid gebrul van veel beren. Bij het horen daarvan zoeken de Farizeeën en aartsjoden snel hun toevlucht aan zee, klimmen daar haastig in vissersboten en duwen ze van de oever. Maar een harde wind drijft ze weer naar de oever, waar zich hier en daar een paar beren vertonen. Wel twee uur vechten ze tegen de wind, die hen iedere keer hardnekkig weer tegen de oever duwt zo dikwijls ze bij het wegvallen van de wind een paar vadem daar vandaan zijn gekomen. Na twee uur vertwijfeld vechten met de wind en de zee komt er tenslotte een groter schip; dat neemt de bijna vertwijfelde en haast van vermoeidheid omvallende mensen op en vaart met hen weg onder een zware storm, waardoor het schip bijna ieder ogenblik dreigt te vergaan. Zo worden ze een hele dag en een hele nacht gepijnigd en ze bereiken pas tegen de middag van de volgende dag de oever in de buurt van Kapérnaum.
Hoofdstuk 150: De bestraffing van de Farizeeën. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[1] Maar de leiders in Kapérnaum benoemden anderen en zonden die achter Mij aan. En ook die moesten hard vechten tegen de storm; want het waren de zogenaamde hondsdagen en de herfst was dichtbij, en in die periode stormt het veel in Galiléa en nog meer op de zee van dit land. En pas op de vijfde dag kwamen ze in de plaats waar Ik Mij nog ophield, en ze verlangden een gesprek met Mij. Ik liet ze echter niet binnenkomen, want Ik wist wel wat ze wilden, maar Ik liet hen weten dat Ik hier nog langer zou blijven en van hier uit de nabijgelegen plaatsjes zou bezoeken, - en dat ze zich kalm moesten houden, want anders zou het hen heel slecht bekomen!
Hoofdstuk 151: De berg beeft. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[14] De Farizeeën werden daarom erg bang en begonnen het volk te overreden om zich niet verder naar boven te wagen. Het zou best eens een van oudsher heilige berg kunnen zijn, die geen onwaardige betreden , mocht of de berg zou gaan beven en uitbarsten en vanwege die ene onwaardige allen vernietigen! .
Hoofdstuk 151: De berg beeft. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[11] De satan mag weliswaar de natuurlijke wereld ingaan om zich daar van tijd tot tijd uit te leven; maar deze geestenwereld is voor eeuwig voor alle duivels onbereikbaar. Want waar het eigenlijke leven begint, daar kan de dood nooit komen. 'Satan', 'duivel' en 'hel' behoren tot het gericht en dus tot de eigenlijke dood en hebben daarom niets te doen in het rijk des levens. Begrijp je dat wel?'
Hoofdstuk 152: De geestenwereld. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[17] Met deze belofte stelden ze zich tevreden en ze wachtten zeer verlangend tot middernacht voorbij zou zijn.
Hoofdstuk 152: De geestenwereld. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[1] Kisjonah wist ook iets van sterrenkunde af en begon aan de hand van de verplaatsing van de sterren uit te rekenen of middernacht al gauw voorbij zou zijn; want in die tijd had men nog lang niet zulke klokken als thans, en men behielp zich met een onnauwkeurige berekening aan de hand van de stand der sterren.
Hoofdstuk 153: Drie maangeesten spreken over de maanwereld. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[13] Na deze beschrijving verwijderen de drie maangeesten zich, en de dochters vragen Mij heel vertrouwelijk of het er op de maan wel zo uitzag als de drie maangeesten hen nu verteld hadden.
Hoofdstuk 153: Drie maangeesten spreken over de maanwereld. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[3] Toen de drie cherubijnen helemaal bij ons waren, zwakten ze hun licht wat af, wierpen zich voor Mij op hun aangezichten en zeiden: 'Heer! Wie in alle eeuwig oneindige hemelen is er waardig, Uw heilig aangezicht te zien? Alle eer van de eeuwigheid en de oneindigheid is alleen voor U!'
Hoofdstuk 154: De terugkomst van de twaalf apostelen. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
...  56 - 57 - 58 - 59 - 60 - 61 - 62 - 63 - 64 - 65 - 66 - 67 - 68 - 69 - 70 - 71 - 72 - 73 - 74 - 75 - 76 - 77 - 78 - 79 - 80 - 81  ...