10915 resultaten - Pagina 680 van 728
... 668 - 669 - 670 - 671 - 672 - 673 - 674 - 675 - 676 - 677 - 678 - 679 - 680 - 681 - 682 - 683 - 684 - 685 - 686 - 687 - 688 - 689 - 690 - 691 - 692 - 693 ...
[13] Jullie weten dat de aarde een zuid - en een noordpool heeft. Ten opzichte van de hoofdwerking der aarde blijven beide polen steeds zoals ze zijn, namelijk de zuidpool negatief en de noodpool positief of de één aantrekkend en de ander afstotend, wat dan tot gevolg heeft dat twee zulke ongelijke polen noodzakelijkerwijs heel goed naast elkaar kunnen bestaan en elkaar verdragen, want de ene pool geeft en de andere ontvangt. Bij deze verhouding van de polen zien we duidelijk de wisselwerking. Oorspronkelijk of in zijn uitmonding is de positieve noordpool de ontvanger, omdat hij al het voedsel voor het hele aardelichaam in zich opneemt. De zuidpool daarentegen is in zijn uitmonding degene die niets van buitenaf opneemt, maar slechts afgeeft. Binnenin de aarde is de noordpool echter tegenover de zuidpool degene die geeft en de zuidpool is degene die ontvangt.Hoofdstuk 14: Mannelijk - vrouwelijke voortbrengselen der aarde - Jakob Lorber - Aarde en Maan
[15] Nog opvallender zien we deze wederkerige, steeds veranderende, polaire werking in de wisseling van zomer en winter. Want een half jaar is het op de noordelijke helft der aarde winter, terwijl tegelijkertijd op de zuidelijke helft de zomer heerst en het volgend halfjaar is het net andersom. Dit moet zo worden opgevat: de winter is het mannelijke deel en de zomer het vrouwelijke. De winter wekt op in de vrouwelijke zomer en deze baart dan wat de winter heeft verwekt. Dus is in de wintertijd de ene helft der aarde mannelijk terwijl de andere vrouwelijk is en dan treedt ook de anders vrouwelijke zuidpool mannelijk op tegenover de vrouwelijk geworden noordpool en omgekeerd. Het opmerkelijk verschil is hier echter nog steeds, dat de vruchten van de zuidelijke helft van de aarde weliswaar zoeter, zachter en voller, maar niet zo krachtig zijn als die uit het noorden, omdat in het zuidelijk deel het vrouwelijke overheerst, terwijl in het noordelijk deel het mannelijke sterker is. Men zou dit etymologisch (woordvormend) zo kunnen uitdrukken: in het noorden is de aarde een manwijf en in het zuiden een verwijfde man.
Hoofdstuk 14: Mannelijk - vrouwelijke voortbrengselen der aarde - Jakob Lorber - Aarde en Maan
[1] Deze verschijnselen treden schijnbaar zo op, dat men zou kunnen geloven dat ze als het ware verzamelingen van bepaalde wervelwinden waren, die zich dan in de lucht tot een kluwen verenigen en dan weer naar beneden vallen als de opstijgende kracht van de wind is afgenomen. Maar voor iemand die wat dieper nadenkt zal deze uitleg zeker niet voldoen. Want om kikkers, padden en slangen op te tillen, zou toch een ongewoon sterke wervelstorm of zelfs een zeer hevige windhoos nodig zijn. Als deze niet zo stevig gebouwde dieren echter zo aan de woede van de winden werden prijsgegeven, zouden ze ten eerste al eerder, voordat ze op de aarde neervielen, in kleine stukjes gereten zijn; en met het in leven blijven van zulke dieren zou het niet zo best gesteld zijn. Ten tweede zou zo'n windhoos om die dieren op te vissen uit een meer of moeras - dat vaak in de lengte en breedte meerdere uren gaans lang is - zelf een ontzaglijke doorsnede moeten hebben en ook een zó krachtige werking, dat geen berg haar zou kunnen weerstaan en dat kan een wetenschappelijk onderzoeker toch niet gemakkelijk aannemen. En ten derde zou zo'n wind of zo' n geweldige windhoos ook het water van het meer tot op het laatste druppeltje, ofwel het hele moeras meenemen, zodat er niet het kleinste zaadkorreltje achterbleef. Als deze dieren dan zou. den neerregenen, dan moesten er ook water, modder en een menigte andere bestanddelen en planten naar beneden komen, wat echter gewoonlijk bij deze zogenaamde amfibieënregen nooit het geval is. Deze verschijnselen ontstaan echter op de volgende manier.
Hoofdstuk 15: Het trapsgewijze opklimmen van de levende wezens - Jakob Lorber - Aarde en Maan
[2] De aarde brengt als dubbelwezen in één of andere streek uit haar binnenste een talrijke hoeveelheid dergelijke eitjes voort. Deze eitjes zijn heel klein en worden gemakkelijk door de poriën en kanalen van de aarde naar buiten gedreven. Door de in hen aanwezige gistingsstof zetten ze hoe hoger ze komen, des te meer uit. Tenslotte zijn ze lichter dan de atmosferische lucht en stijgen dan, als zede aardoppervlakte bereikt hebben, in de vorm van donkere nevels, als een luchtballon tot een bepaalde hoogte op, waar ze in een sterke elektrische stroming geraken. Dat gaat heel gemakkelijk, omdat ze door deze stroming zelf worden aangetrokken. In deze stroming rijpen ze dan snel en worden geboren, en dat niet zelden in een aantal van vele duizenden miljoenen. Omdat deze kleine diertjes zich dan echter door de elektrische stroming uit de lucht een specifiek zwaarder lichaam hebben gevormd dan de lucht zelf weegt, kunnen ze zich ook niet lang meer in de lucht ophouden, maar vallen omlaag naar de aarde; maar omdat ze toch tamelijk licht zijn, gaat het niet zo snel dat ze door zo'n val plotseling uit elkaar zouden springen en dus natuurlijk dadelijk gedood zouden worden. Ze komen steeds behouden en wel beneden aan en kunnen daarna nog enige uren leven. Maar omdat de op deze wijze ontstane vormen een trap overslaan, wat niet in overeenstemming is met de orde volgens welke intelligenties van het aardelichaam zich ontwikkelen, vergaan ze weer snel en verdwijnen uit het zichtbare leven; ze worden dan weer door de aarde opgezogen en in het plantenrijk gedreven. Hierbij is op te merken, dat zulke voortbrengselen dan eerder in het voormalig dierstadium overgaan dan wanneer zo' n dierstadium volgens de normale ordening eerst een heel legioen plantenlevens moet doormaken. Want men kan hier van dierstadium spreken, omdat de dieren als zodanig al dadelijk uit de aarde zichtbaar worden als dierlijk wezen, maar toch eerst een stap terug moeten doen in het plantenrijk, voordat ze het intensief dierlijke karakter kunnen aannemen.
Hoofdstuk 15: Het trapsgewijze opklimmen van de levende wezens - Jakob Lorber - Aarde en Maan
[12] Het verduisteren van sterren door planeten oefent vaak ook op deze manier óf een slechte óf een goede invloed uit op de aarde. Vanuit dit standpunt bekeken, bepaalden de oude wijzen de nu fabelachtig aandoende 'heerschappij der planeten' wat echter niet zo dwaas is als de tegenwoordige geleerden, die alleen maar in cijfers denken, zich inbeelden.
Hoofdstuk 21: De inwerking van het licht op de lucht - Jakob Lorber - Aarde en Maan
[7] Deze inwerking kan echter maar van korte duur zijn, omdat de sterren door deze twee hemellichamen nooit lange tijd achtereen bedekt worden. Maar een andere situatie kan onstaan, waardoor wel een zeer grote invloed op de aarde uitgeoefend wordt.
Hoofdstuk 22: De twaalf tekenen aan de hemel en de invloed die ze uitoefenen - Jakob Lorber - Aarde en Maan
[11] De inwerkingen echter, die afkomstig zijn van laatstgenoemde verschijnselen, worden niet zozeer in de onderste luchtlaag waargenomen, maar meer in de tweede, die pas begint bij een hoogte van ongeveer vijf -, zes - tot zevenduizend voet boven de zeespiegel.
Hoofdstuk 22: De twaalf tekenen aan de hemel en de invloed die ze uitoefenen - Jakob Lorber - Aarde en Maan
[2] Dat echter het ene licht het andere ondersteunen kan, wordt bewezen door verschillende in een kamer aangestoken lichten, die toch duidelijk meer licht verspreiden dan één enkel licht.
Hoofdstuk 23: De aardatmosfeer en haar neerslag - Jakob Lorber - Aarde en Maan
[3] Een heel ander geval is het met de oorspronkelijke plantenstadia, die reeds als zodanig in het eerste bestaan treden. Deze moeten tevoren alle plantenstadia doorlopen voordat ze in het dierlijk leven kunnen worden opgenomen. Daar er echter ook een geweldig onderscheid is tussen planten en planten, want er zijn edele en niet edele, goede en niet goede, volgt hieruit ook dat vooral de edele zo dicht bij de dierenstadia staan en de edelste zelfs zo dicht bij de menselijke trap, dat ze al gauw - althans gedeeltelijk - in het menselijk wezen en grotendeels in het edelste deel van het dierenrijk kunnen worden opgenomen. Van zulke planten zegt men dat ze maar een korte overgangslijn te doorlopen hebben; maar er zijn ook heel veel onedele planten; bij deze duurt het heel lang voor ze in de meer edele planten worden opgenomen en dan zegt men, dat ze een lange overgangslijn hebben.
Hoofdstuk 15: Het trapsgewijze opklimmen van de levende wezens - Jakob Lorber - Aarde en Maan
[7] Hiermee is nu ook het eigenlijke actieve wezen van het binnenste der aarde zo volledig mogelijk uitgediept, en omdat het in deze mededeling over de onthulling van het binnenste van de aarde ging, is dit inwendige zo kort en goed mogelijk en voor het menselijke verstand begrijpelijk onthuld. Daar echter de kennis van het binnenste van de aarde alléén voor een volledig doorzien van de hele aarde niet voldoende is, moeten we van het binnenste van de aarde of de inwendige aarde naar de tweede vaste aarde overgaan om hiervan enigszins een overzicht te krijgen, opdat het uitwendige van de aarde des te ge makkelijker begrepen kan worden; want op de buitenkant van de aarde doen zich een groot aantal verschijnselen voor, waarvoor zelfs de geleerdste onderzoekers nooit een verklaring kunnen geven. Al deze verschijnselen kunnen echter dan pas goed en juist worden onderkend, als men hun grondslag kent. Daarom moeten jullie je het vaste bouwsel niet als heel eenvoudig voorstellen, maar juist als zeer gecompliceerd, terwijl het bovendien verreweg het grootste deel van de aarde in beslag neemt. Het is als het ware het vaste hout van de boom, dat immers ook diens grootste massa uitmaakt; en zoals in het vaste hout van de boom juist de meest kunstige inrichtingen zijn aangebracht, zo is dat ook het geval bij de aarde. Dit vaste deel van de aarde is daarom als een school te beschouwen, waarin de uit de binnenste aarde opstijgende, aanvankelijk plomp gevormde wezens, hun eigenlijke kleur en vorm krijgen. Dit is de reden waarom deze tweede vaste aarde ook heel grondig moet worden bekeken en daarom willen we deze tweede aarde hierna enigszins gaan verkennen.
Hoofdstuk 15: Het trapsgewijze opklimmen van de levende wezens - Jakob Lorber - Aarde en Maan
[1] De tweede vaste aarde bestaat uit een heel bijzondere massa, die zoals het hout van een boom bijna helemaal homogeen is. Alleen verder naar binnen toe is ze wat minder dicht; wel neemt de dichtheid steeds meer toe naarmate zij de buitenkant nadert, wat ook noodzakelijk is. Want als het er om gaat grote lasten te dragen moet de vastheid groot zijn. Naar binnen toe echter - waar de polaire krachten werken door de ingewanden der aarde - moet de dichtheid iets afnemen en moet de aarde een beetje taai zijn en meegeven, opdat ze niet bij sterke innerlijke aandrang van krachten zou barsten en de zeer gevoelige ingewanden bij hun heen - en weergaande en op - en neergaande bewegingen, door een gevoelige botsing met de hen omgevende, wellicht te vaste wand, schade zouden kunnen lijden. Maar naar de buitenkant toe wordt deze tweede aarde in haar kunstige samenstelling uiterst vast. Dit vaste deel heeft gemiddeld een doorsnede van 200 mijl * ( 1 Duitse mijl is 7,420 km) en die dikte is sterk genoeg om de hele dichte buitenste aardkorst met al haar meren, landen en bergen met evenveel gemak te dragen, als waarmee een olifant een op zijn rug uitgespreide doek draagt.
Hoofdstuk 16: Materiaal en constructie van de tweede aarde - Jakob Lorber - Aarde en Maan
[3] Bij de vroegere twee aarden hebben we alles eenvoudiger gevonden, omdat de werking benevens de aan haar voorafgaande activiteit in zekere zin heel eenvoudig is. Men zou de inwendige activiteit en de inwendige arbeid kunnen vergelijken met een gewoon drijfwiel, waarbij men niets anders ziet dan dat het gestadig maar toch met veel vaart om zijn as wentelt. Gaat men dan echter de werkplaats binnen, waar door de eenvoudige werking van het genoemde drijfwiel een zeer gecompliceerd mechanisme in de meest verschillende bewegingen wordt omgezet en waar door deze rader- en spil werken de meest verschillende resultaten worden bereikt, dan is men verbaasd als men bedenkt dat dit alles door het eenvoudige ver verwijderde drijfwiel wordt teweeggebracht.
Hoofdstuk 18: De aardkorst - Jakob Lorber - Aarde en Maan
[3] Is ze dan misschien een heel merkwaardige beendermassa? Dat is allerminst het geval. Ze lijkt nog het meest op het zogenaamde asbest of steenwol, als dit in vaste massa' s zou zij n samengepakt. Want deze steenwol wordt zowel door vuur als door zuren bijna niet aangetast, hoewel ze wel chemisch oplosbaar is; en daarin toont zich het verschil tussen de ook chemisch onaantastbare massa van de vaste aarde en het asbest, zoals wij dat kennen. Als er ergens op de aarde nog iets bestaat dat nog meer op de tweede vaste aarde lijkt dan asbest, dan is dat een bepaald soort puimsteen, dat echter slechts in de nabijheid van de zuidpool wordt aangetroffen; deze steensoort is tot nu toe nog in geen enkele verzameling van natuurwetenschappelijke voorwerpen de stoot veel steun heeft. Soortgelijke sluitkleppen vind je ook in alle aderen van het dierlijk lichaam. Je hoeft alleen maar een anatomisch werk of bij voorbeeld een houtvezel door een microscoop te bekijken en je zult langs de buisjes een heleboel van zulke sluitkleppen aantreffen.
Hoofdstuk 16: Materiaal en constructie van de tweede aarde - Jakob Lorber - Aarde en Maan
[7] Deze derde luchtregio is dus ook eigenlijk het oog van de aarde. Want had de aarde dit algemene gezichtsvermogen niet, dan zou ook geen enkel wezen op aarde dat kunnen hebben. Want de zaak is heel natuurlijk: wat iemand niet heeft, dat kan hij ook niet geven; heeft men het echter, dan kan men het geven. Anders gezegd: waar niets is, verliest de keizer zijn recht.
Hoofdstuk 24: Het oog van de aarde - Jakob Lorber - Aarde en Maan
[8] Er kan echter ook een andere ontsteking plaats vinden, namelijk door het vuur van de liefde; deze ontsteking is echter niet verstorend en verderfbrengend.
Hoofdstuk 25: Het wezen van het vuur - Jakob Lorber - Aarde en Maan