10915 resultaten - Pagina 710 van 728
... 698 - 699 - 700 - 701 - 702 - 703 - 704 - 705 - 706 - 707 - 708 - 709 - 710 - 711 - 712 - 713 - 714 - 715 - 716 - 717 - 718 - 719 - 720 - 721 - 722 - 723 ...
[42] Als echter de ziel door den Heiligen Geest wordt aangestoken, zo triomfeert ze in het lichaam alsof er een groot vuur ontstoken is, dat hart en nieren van vreugde doet beven. Er is echter niet dadelijk de grote en diepe kennis van God, hare Vader, maar de liefde jegens God triomfeert in het vuur van den Heiligen Geest. De kennis van God wordt in het vuur van den Heiligen Geest gezaaid; zij is in het begin klein, als een zaadkorreltje, zoals Christus zegt. (Mattheus 13); daarna groeit zij en wordt als een boom en breidt zich uit in God, hare Schepper; het is er mee als met een druppel water in de grote zee, deze kan alleen niet veel uitrichten; wanneer echter een brede stroom er in uitstroomt, dan kan deze veel meer teweeg brengen.Hoofdstuk 0: Voorrede van de schrijver van dit boek aan de lezer. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[1] Hoewel vlees en bloed het Wezen der Godheid niet kunnen verstaan, maar alleen de geest dat kan, wanneer hij door God verlicht en door God ontstoken is, zo moet men, wil men echter van God spreken, ijverig gewagen van de krachten in de natuur, waaruit de ganse schepping, Hemel en aarde, sterren, elementen en schepselen zijn voortgekomen; alsook de heilige Engelen, de Satan en de mensen, ja, de Hemel en de hel. In deze beschouwing ontdekt men twee hoedanigheden, een goede en een kwade, die in deze wereld in alle krachten, in sterren en elementen, evenzo als in alle schepselen verborgen zijn; en er bestaat ook geen vleselijk schepsel in het natuurlijke leven, dat deze beide kwaliteiten niet in zich heeft. Hier moet men verstaan, wat het woord hoedanigheid of eigenschap betekent.
Hoofdstuk 1: Het onderzoek naar het Wezen der Godheid in de natuur; naar zijn beide hoedanigheden. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[2] Dit wil zeggen de beweeglijkheid, het stuwen of drijven der dingen, zoals daar is de hitte, die brandt, verteert en alles opslurpt, wat binnen haar bereik komt, en wat niet van haar eigen “hoedanigheid” is. Daartegenover staat, dat zij alles verlicht en verwarmt wat koud, nat en donker is en hetgeen zacht is, hard maakt. Ze heeft echter nog twee factoren in zich, nl. het Licht en het Verderf; daarover is 't volgende op te merken. Het Licht of het “Hart van de Warmte” is op zichzelf iets lieflijks en vreugdevols, een levenskracht, een verlichting van dingen die onduidelijk zijn, en het is een gedeelte, of ook kan men zeggen de bron, van het Hemelse Vreugdenrijk. Want het maakt in deze wereld alles levend en beweeglijk; alle vlees, zowel als bomen, loof en gras groeien op deze wereld door de kracht van het Licht en ontvangen hun leven hier door. Dit is het goede. Maar daar staat tegenover, dat het Licht óók het verderf in zich heeft, want het brandt, verteert en vernietigt; dit verderf ontstaat, werkt en verheft zich in het Licht en maakt het Licht beweeglijk; het worstelt en strijdt met het goede, dat er in het Licht is. Het Licht heeft dus een tweevoudige bron. Het Licht bestaat in God, zonder hitte, maar in de natuur bestaat het niet; want in de natuur zijn alle eigenschappen in elkander verzonken, alsof ‘t één eigenschap was, naar zijn aard en wijze; evenals God “Alles” is en door Hem alles ontstaat en van Hem alles uitgaat. God is het Hart of de bronwel der natuur, uit Hem komt alles voort. Nu heerst de hitte in alle krachten der natuur en verwarmt alles en is een bron van alles; wanneer dat niet zo was, dan zou het water veel te koud zijn en de aarde zou verstijven, en er zou geen lucht zijn. De hitte heerst in alles, in de bomen, in kruid en gras en ze maakt het water beweeglijk, opdat hierdoor op aarde kruid en gras zal groeien. Daarom is zij een eigenschap, omdat zij in alles heerst en alles doortintelt. De factor “licht” echter, in de eigenschap hitte, geeft aan alles datgene waardoor het lieflijk en vreugdevol wordt. De hitte zonder licht is van geen nut, maar eerder een vernietiging van het goede, een boze bron, want alles gaat teniet in haar razernij. Maar het element “licht” in de “hitte” is een levende bron, waarin de Heilige Geest kan leven. De hitte maakt het licht beweeglijk, zodat het werkt en stuwt, hetgeen men waarneemt in de winter; dan is het zonlicht ook op de aarde, maar de warmtestraal der zon kan de aardbodem niet bereiken; daarom groeit er ‘s winters ook geen enkele vrucht.
Hoofdstuk 1: Het onderzoek naar het Wezen der Godheid in de natuur; naar zijn beide hoedanigheden. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[14] Ge weet zeer goed, dat ge goed en vriendelijk behoort te handelen jegens uwe naaste; ook weet ge, dat ge uw eigen leven, dat is uw lichaam en uwe ziel, niet behoort te schande te maken en te bezoedelen. Waarlijk, hierin bestaat de kern en de Liefde Gods; God ziet niet naar naam of geboorte; wie echter in Gods liefde woont, woont in het Licht; het Licht echter is het Hart van God. Wie nu God in 't harte draagt, hoe zal hij Hem wederom kunnen verliezen?
Hoofdstuk 11: Over de zevende oerbron in de Goddelijke kracht. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[17] Wat weet enig mens? Ge wist toch ook niet, hoe God met u wilde te werk gaan, daar gij dood waart in uw zonden. Zoals nu de zonde, zonder onderscheid heerst door éne mens over allen, alzo zegeviert ook de barmhartigheid en verlossing door éne voor allen. Den heidenen, joden en Turken echter is blindheid wedervaren, zij zoeken de rust, begeren genade, maar zoeken deze niet op de juiste plaats; God echter is allerwegen en ziet naar des harten grond. Zo echter in hun kommervolle bestaan het Licht in hen geboren wordt, wie zoudt gij dan zijn, dat gij hen zoudt willen oordelen?
Hoofdstuk 11: Over de zevende oerbron in de Goddelijke kracht. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[18] Ziet, gij blinde mens, ik wil het u tonen; ga naar een weide; daar ziet ge menigerlei kruid en bloemen; ge ziet bittere, wrange, zoete, zure, witte, gele, rode, blauwe, groene bloemen; groeien zij niet alle uit de aarde? Staan zij niet naast elkander? Misgunt ook de ene de andere zijn schone gestalte? Als er echter een onder hen is, die zich te hoog verheft en verdoet, wijl hij geen vocht genoeg in zich heeft, is dat de schuld van de aarde? Zij geeft hèm toch ook zijn sappen, zo goed als aan de anderen. Wanneer echter doornen daaronder groeien en de hovenier komt om te oogsten, zo houwt hij hen mede af, maar de vele bloemen verzamelt hij in zijn schuren.
Hoofdstuk 11: Over de zevende oerbron in de Goddelijke kracht. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[4] De koude is ook een eigenschap, evenals de hitte. Zij is in alle schepselen en in alles, wat zich beweegt; in mensen, dieren, vogels, vissen, wormen, loof en gras en zij is tegengesteld aan de hitte. Zij keert de woede van de hitte en stilt en kalmeert deze. Ze heeft echter ook twee factoren in zich, nl., dat zij de hitte verzacht en alles zeer lieflijk maakt. Ze is in alle schepselen een levensfactor, want er is geen schepsel, dat buiten de koude bestaan kan, want zij is een drijvende beweeglijkheid in alle dingen. De andere eigenschap is het verderf, want waar dit macht krijgt, drukt het alles terneder en vernietigt alles, evenals de hitte; er kan geen leven bestaan, wanneer de hitte de koude niet weert. Het verderf van “de koude” is een vernietiging van alle leven en het kan vergeleken worden met een huis des doods, evenals het verderf, dat gepaard gaat met de hitte.
Hoofdstuk 1: Het onderzoek naar het Wezen der Godheid in de natuur; naar zijn beide hoedanigheden. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[7] Wanneer evenwel de hitte en de koude zich wat matigen, wordt de kwaliteit van beide ijl; soms ook wordt het gecondenseerd; de lucht echter heeft haar oorsprong in de hitte en het water ontstaat uit de koude. Nu strijden de beide eigenschappen steeds met elkander; de hitte doet het water vervluchtigen en de koude doet de lucht verstijven. Nu is echter de lucht de oorzaak en de geest van alle leven en alle beweging in deze wereld, zowel in het vlees als in alles, wat op aarde groeit. Zo dankt alles zijn bestaan aan de lucht, en niets kan daarbuiten bestaan. Het water ook is oorzaak van de levende en werkende dingen in deze wereld; het lichamelijke van alle dingen wordt bepaald door het water; de geest door de lucht, of het nu betreft het lichaam des mensen of het gewas op de aarde, en deze beide worden bepaald door de hitte en de koude en zij beide zijn als één Eenheid. Nu zijn echter in deze beide hoedanigheden ook twee soorten op te merken, nl. de levenwekkende en de dodende werking. De lucht is een levenwekkende eigenschap, doordat zij gematigd in het een of andere voorwerp aanwezig is en de Heilige Geest heerst in de zachtmoedigheid der lucht en alle schepselen zijn vrolijk daar in. Zij heeft echter ook een boze eigenschap in zich, zodat zij doodt en verderft door haar gruwzaamheid. Deze eigenschap ontstaat uit het Boze, het werkt en worstelt in alles, wat bestaat; daarom moeten beide in dit leven aanwezig zijn. Het water heeft ook een boze, dodelijke bron in zich, want het veroorzaakt dood en verrotting. Al het levende en bewegende moet in het water vervuilen en bederven. Alzo ziet men, dat de hitte en de koude oorzaak en oorsprong zijn van het water en van de lucht. Daarin werkt en bestaat alles. En daarover zal ik duidelijk schrijven van voor de schepping der sterren af.
Hoofdstuk 1: Het onderzoek naar het Wezen der Godheid in de natuur; naar zijn beide hoedanigheden. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[15] Deze eigenschap is tegenovergesteld aan de eigenschap bitter en zoet en tempert alles, zij is een verrukking en verlossing, waar het bittere en het zoete zich te veel hebben doen gelden. Zij prikkelt de smaak, zij geeft een lust om te leven, een opborrelende vreugde in alle dingen, begeerte, verlangen en lust van het vreugderijk, een stille verrukking des geestes: zij geeft een matiging aan alle levende en opbruisende dingen. Zij heeft echter ook in zich een bron van boosheid en verderf; want als zij zich te zeer verheft of in een bepaald geval te veel de boventoon voert, zo veroorzaakt zij treurigheid, melancholie; in het water een reuk, drassig en moerassig, het is dan als een huis des doods, het begin der droefenissen en het einde der vreugde.
Hoofdstuk 1: Het onderzoek naar het Wezen der Godheid in de natuur; naar zijn beide hoedanigheden. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[17] Deze zijn een goede tempering van het bittere, zoete en zure; ze maken alles zeer lieflijk; ze houden het opkomen van het bittere tegen; evenals ook het zoete en het zure, zodat zij niet ontbranden; zij zijn pittige eigenschappen, een lust voor de smaak, een bron van vreugde en levenslust. Wanneer zij in het vuur ontstoken worden, veroorzaken zij iets hards, scheurends, steenachtigs. Zij hebben ook in zich het boze, de vernietiging van het leven. In het vlees groeit de steen, die zoveel kwelling teweeg brengt. Wordt zij echter in het water ontstoken, dan veroorzaakt zij in het vlees boze schurft, gezwellen en uitslag; het is als een treurend huis des doods; ellendig en van al het goede verlaten.
Hoofdstuk 1: Het onderzoek naar het Wezen der Godheid in de natuur; naar zijn beide hoedanigheden. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[2] Wanneer gij echter niet geloven wilt, dat in deze wereld alles zijn oorsprong vindt in de sterren, zo wil ik u dat bewijzen; wanneer gij echter geen stompzinnige zijt en een weinig verstand bezit, let op hetgeen volgt. Bezie ten eerste de Zon. Zij is het hart of de koningin van alle sterren. Zij geeft alle sterren licht van het opgaan tot aan het ondergaan en verlicht en verwarmt alles. Alles leeft en groeit in haar kracht. De vreugde van alle schepselen groeit in haar kracht. Wanneer zij nu zou worden weggenomen, zou alles duister en koud worden; er zou ook geen vrucht meer groeien. Mens noch dier zou zich kunnen vermenigvuldigen, want de hitte zou verdwijnen en het zaad, dat overal aanwezig was, zou koud worden en verstenen.
Hoofdstuk 2: Handleiding, hoe men het goddelijke en het natuurlijke wezen beschouwen moet. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[4] Wilt gij een filosoof en natuurkundige zijn en het Wezen Gods in de natuur doorvorsen, zoals het alles geschapen is, bidt dan tot God om zijn Heilige Geest, opdat Hij U door dien geest verlichte. Want in vlees en bloed kunt ge dit niet begrijpen; of ge het ook leest, zo is het toch als een damp voor uw ogen; alleen in de Heilige Geest, die in God is en ook in de ganse natuur, waaruit ook alle dingen geschapen zijn, kunt ge vorsen tot in het Lichaam Gods, hetwelk de natuur is. Zo ook kunt ge de heilige Drie-eenheid doorzoeken. Want de Heilige Geest gaat uit van de heilige Drie-eenheid en heerst in het lichaam Gods, d.i. in de gehele natuur. Zoals de geest van een mens in het gehele lichaam in alle aderen heerst en de gehele mens vervult, zo vervult de Heilige Geest ook de ganse natuur en Hij is het Hart der Natuur en heerst in de goede eigenschappen van alle dingen. Wanneer ge nu deze Geest in u hebt, zodat Hij uw geest doorlichten en vervullen kan, zo zult ge verstaan, wat hier geschreven zal worden. Wanneer ge de Heilige Geest echter niet in u hebt, zo zal 't u vergaan als de wijze heidenen, die zich aan de Schepping vergastten en haar uit hun eigen wijsheid wilden doorvorsen. Zij kwamen met al hun nadenken tot voor Gods aangezicht, maar konden het toch niet zien en waren stekeblind wat betreft het inzicht in de Goddelijke dingen. Zo konden ook de kinderen Israëls in de woestijn het aangezicht van Mozes niet zien. Daarom moest hij zijn aangezicht bedekken, toen hij voor het volk trad. Dat kwam, doordat zij de Ware God en Zijn Wil niet kenden noch verstonden, Die toch temidden van hen wandelde. Daarom was het bedekte aangezicht een teken en een bewijs van hun verblinding en onverstand. Zo weinig het maaksel zijn maker kan begrijpen, zo weinig ook kan een mens zijn Schepper begrijpen en kennen, tenzij de Heilige Geest hem verlicht, hetgeen alleen hèn te beurt valt, die niet op zichzelf vertrouwen, maar hun hoop en al hun willen op God vestigen en wonen in de Heilige Geest. Zij zijn één met de Goddelijke Geest. Wanneer men nu de zon en de sterren op de juiste wijze beschouwen wil naar hun verschijning, werkingen en hoedanigheden, zo vindt men in het hart daarvan het Goddelijke Wezen, evenals de krachten der sterren bepaald worden door de natuur. Wanneer men de omloop van het gehele sterrenheir beziet, dan is het spoedig duidelijk, dat dit is: “de moeder van alle dingen” of “de natuur”, waaruit alle dingen geboren zijn, en waarin alle dingen leven en zich bewegen; en alle dingen zijn uit deze zelfde krachten gemaakt, zij blijven eeuwigdurend daarin. En of ze nu aan het einde van deze tijdkring zullen worden veranderd, doordat het goede en het boze zich van elkander afscheiden, zo zullen toch Engelen en mensen in de kracht der Natuur, waaruit zij in oorsprong ontstaan zijn, in God, eeuwig bestaan. Gij moet echter uw denken vergeestelijken en bedenken, hoe de gehele natuur, met alle krachten, die daarin aanwezig zijn, zoals wijdte, diepte, hoogte, Hemel, aarde en alles, wat daarin is, en in de Hemel, het lichaam Gods is; en de krachten der sterren zijn de bronaderen in het natuurlijke Lichaam Gods in deze wereld. Ge moet niet denken, dat in het lichaam der sterren de gehele triomferende drie-eenheid, God de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, aanwezig is, waarin geen kwaad woont, maar die de heilige, lichtende, eeuwige Vreugdebron is, die onverbrekelijk en onveranderlijk is, zo, dat geen schepsel het begrijpen of uitspreken kan. Zijn diepte kan geen schepsel meten. Maar ge moet ook niet denken, dat Hij in ‘t geheel niet aanwezig is in het lichaam der sterren en in deze wereld; want wanneer men zegt: “Alles” of “van eeuwigheid tot eeuwigheid”, of “alles in alles”, zo bedoelt men hiermee God in Zijn volle betekenis. Neem een voorbeeld aan een mens; hij is gemaakt naar het beeld en de gelijkenis van God; zoals geschreven staat in het eerste boek van Mozes, vers 27.
Hoofdstuk 2: Handleiding, hoe men het goddelijke en het natuurlijke wezen beschouwen moet. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[22] Zo gij nu weten wilt, hoe de verschijningsvorm van de Hemel is, welke gestalte en verschijningsvorm de Engelen hebben en wat eigenlik de heilige Hemelse en goddelijke natuur is, zo merk dan op de bijzonderheden, die zich vertonen bij deze zevende oergeest Gods. Deze zevende oergeest is de geest der natuur, want de zes anderen doen de zevende geboren worden; en de zevende, wanneer hij geboren is, is als een moeder der anderen, die hen omsluit en hèn weer doet ontstaan, want het lichamelijke en natuurlijke is de verschijningsvorm, de uiterlijke manifestatie, waarin de zes andere Oergeesten besloten liggen. Merk hier op de betekenis: De zes Oergeesten stijgen elk naar zijn eigen kracht en naar zijn eigen aard op en als zij opgestegen zijn, zo vloeien hun krachten tezamen en de hardheid doet droogte ontstaan. Deze lichamelijke verdroging noem ik in dit boek de goddelijke Salniter. Met het woord “Salniter” bedoel ik in dit boek het volgende: Uit het eeuwige centrum der natuur ontstaat het andere principe, zoals het licht uit het vuur ontstaat. Zo is het ook met de twee geesten: hitte en lucht. In lucht kan pas groei bestaan en vuur veroorzaakt eigenschappen. Alzo, wanneer geschreven is: De Engelen zijn uit God geschapen, zo wordt daarmede bedoeld, dat zij zijn geschapen uit Gods eeuwige natuur, waarmede men bedoelt de zeven Oergeesten. En de goddelijke heilige natuur wordt hier niet bedoeld als te zijn: een vuur, maar een Licht. Het vuur geeft ons een geheimenis der eeuwige natuur en der Godheid, daar er twee principes zijn, tweeërlei bron; een waarin grimmige, zure, bittere, angstige, verterende, die zetelt in het vuur en het Licht, dat uit het vuur ontstaat, en dat woont in het vuur en toch niet door het vuur wordt aangetast, omdat het een andere bron heeft. De zachtmoedigheid, waarin een begeerte der liefde is, waarmede dan bedoeld wordt, dat deze begeerte der liefde iets anders is dan het vuur. Want het vuur wil alles verteren en stijgt nog op en de zachtmoedigheid van het Licht is werkelijkheid; de geest des eeuwigen levens wordt door het Licht geschapen en het Licht maakt ook water met de oertoestand van de lucht. Alzo zal de lezer van dit boek deze drie principes of geboortes verstaan. Deze zijn de oertoestanden van de eeuwige natuur in de eeuwige Wil van God, welke Wil of welk begeren zich voortstuwt in grote angst tot in het vierde principe naar het vuur, waar het Licht ontstaat. Wij nu verstaan de heilige drievoudigheid in het Licht buiten de natuur als een andere bron en met het vuur verbonden, evenals vuur en licht in de natuur. En het derde principe op deze wereld is uit het eerste geschapen. Dit alles is door de schrijver de eerste maal niet voldoende begrepen, hoewel het hem klaar verscheen, zo, kon toch niet alles door hem begrepen worden. Het is, als wanneer er een plasregen neervalt, waardoor de groei ontstaat. Daarbinnen is het zaad der godheid; het is als een moeder, die het zaad ontvangt en immer weder vruchten voortbrengt naar de hoedanigheid van het zaad. In dit opstijgen der zes Oergeesten stijgt ook op: de Mercurius, de toon of het geluid van deze zes geesten en in de zevende geest is hij als in de moeder; hij brengt allerlei vrucht voort en kleuren naar de werkingen der zes geesten. Ge moet hier echter weten, dat de Godheid niet ophoudt met arbeiden, maar zonder onderbreking werkt als een lieflijk worstelen, kampen en bewegen; zoals twee schepselen, die elkander in grote liefde vinden. Ge moogt het vergelijkenderwijze zó verstaan, alsof zeven mensen een vriendschappelijk spel der vreugde speelden. De ene zegeviert over de andere, en de derde komt de overwonnene te hulp en vertoeft alzo een vreugdig ogenblik te midden van hen. Zij strijden wel tegen elkander, maar zijn toch liefdevol jegens elkander gezind. Alzo is ook de werking der zes geesten Gods in de zevende; nu eens heeft de ene de boventoon, dan weer de andere en allen strijden in liefde met elkander. En wanneer het Licht te midden van dit strijden mede opstijgt, zo woont de Heilige Geest in de kracht van het Licht in het spel der zes anderen. Alsdan groeien uit de zevende allerlei vruchten des levens, gewassen en kleuren. Welke eigenschap nu de sterkste is, die eigenschap is in de vrucht ook het sterkst vertegenwoordigd. Ook wat betreft de kleuren. In dit worstelen of strijden wordt de Godheid geformeerd naar oneindige en ondoorgrondelijke gestalte en naar velerlei hoedanigheden. Want de zeven Oergeesten zijn zeven hoofdbronnen; wanneer Mercurius erin opstijgt, maakt hij alles beweeglijk. De natuur en de drievoudigheid is niet één en hetzelfde; er is onderscheid tussen hen, hoewel de drievoudigheid woont in de natuur, maar onbegrepen, en toch er eeuwig mee verbonden. Merk nu op, hoe de zevende geest in de natuur is gevormd. Het zoete water is het begin geweest in de natuur en de zuurheid doet het samenkrimpen. Wanneer het is samengekrompen, zo ziet het blauw als de Hemel; wanneer het Licht of de bliksem daar binnen in op gaat, zo gelijkt het een edele jaspis of een glazen zee, waarin de zon schijnt en die zeer zuiver en klaar is. Wanneer echter de bittere hoedanigheid zich er aan toevoegt, zo verdeelt het water zich, alsof het leefde en er ontstaat een groenachtige verschijning of vorm, als een groene bliksem, waardoor iemand het licht als 't ware benomen wordt en hij niet meer zien kan. Wanneer echter de hitte zich daarbij voegt, zo verandert het groen in iets roodachtigs, alsof een karbonkel er uit te voorschijn lichtte. Wanneer echter het Licht, hetwelk de Zone Gods is, in deze natuurzee schijnt, zo bekomt het zijn gele en witte kleur, die ik met niets kan vergelijken; met deze aanschouwing moet ge wachten tot in het toekomende leven. Want dat is de ware Hemel, die uit God is en waarin de heilige Engelen wonen, dewelke ook in de aanvang daaruit voortgekomen zijn. Ziet, wanneer nu Mercurius of de toon in deze natuurHemel opgaat, dan opent zich het goddelijke vreugdenrijk der Engelen; daar ontplooien zich de vormen, gestalten en kleurenen de vrucht bloeit en groeit daar in zijn volkomenheid. Vruchten van allerlei loofbomen, kruiden en gewassen, verrukkelijk om te aanschouwen, lieflijk van geur en smaak. Ik spreek hier als met Engelentong: ge moet het niet aards verstaan. Met de Mercurius is het evenzo. Ge moet niet denken, dat er een hard kloppen, klinken of galmen in de godheid is, alsof men een machtige bazuin zou nemen en daarin zou blazen. O neen, mens, gij half dode Engel, zo is het niet; wel zingen de heilige Engelen, schallen en bazuinen, want God heeft hen uit Zichzelf voortgebracht, opdat zij de Hemelse vreugde zouden vermeerderen. Zulk een gestalte had Adam ook, toen God hem schiep, voordat Eva uit hem gemaakt werd, maar de verdorven Salniter in Adam heeft met de boom des levens gevochten totdat hij overwonnen heeft en Adam moede werd, waardoor hij insliep. Toen geschiedde het, dat de barmhartigheid Gods te zijner hulpe nabij was. Een vrouw werd geformeerd. Was dat niet geschied, zo zou hij nu nog slapen. Dit, hetgeen hierboven is meegedeeld, is de schone en heilige Hemel; deze is in de gehele Godheid en heeft begin noch einde. Geen schepsel kan hem met zijn zintuigen bereiken. Toch moet ge dit weten, dat een bepaalde hoedanigheid zich aan de ene plaats krachtiger vertoont dan op een andere plaats. Nu eens heeft de tweede of derde, dan weer een der anderen de voorrang. Het is alzo een eeuwigdurend werken, worstelen en vreugdevol opstijgen in liefde. De Godheid betoont zich immer wondervoller, onbegrijpelijker en ondoorgrondelijker. Zo, dat zelfs de heilige Engelen zich nooit genoeg er in kunnen verheugen en nooit genoeg het Te Deum Laudamus kunnen zingen. Zij zingen voor al Gods grote hoedanigheden; voor zijn wondervolle openbaring en wijsheid; van zijn schoonheid en kleuren, vruchten en gestalten. Aan zijn hoedanigheden is geen begin en geen einde. En hoewel ik alhier heb beschreven, hoe alles is ontstaan, en hoe zich alles heeft gevormd, en hoe de Godheid zich openbaart, zo moogt ge daarom nog niet denken, dat er een rust of uitdoving plaats vindt en dat het daarna weder op dezelfde wijze voortgaat. Neen, maar ik kan alles slechts stuk voor stuk beschrijven, terzake van des lezers onverstand, opdat hij het zou kunnen begrijpen. Ge moogt ook niet denken, dat ik in de Hemel heb vertoefd en deze dingen met mijn vleselijke ogen heb gezien. O neen, ik ben slechts als gij, en heb in mijn wezen geen groter licht ontvangen dan gij; ook ik ben een zondig en sterfelijk mens evenals gij en ik moet elke dag en elk uur met de duivel worstelen, welke met de verdorven natuur strijdt, die in mijn vlees is, zoals in alle mensen. Menigmaal zegevier ik over hem, maar toch zegeviert hij ook menigmaal over mij. Ons leven is een gestadige strijd met de duivel. Deze strijd is de edele ridderkrans; hij duurt voort, totdat de oude mens-Adam gedood wordt; in deze oude Adam heeft de Satan toegang tot de mens.
Hoofdstuk 11: Over de zevende oerbron in de Goddelijke kracht. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[13] Want er is geen onderscheid tussen de geesten van God en de Engelen, dan slechts dit ene verschil, dat de Engelen schepselen zijn en dat hun lichamelijk wezen een begin heeft; hunne kracht echter, waaruit zij geschapen zijn, die is God Zelf en deze is van eeuwigheid af en blijft in alle eeuwigheid.
Hoofdstuk 12: Over de geboorte der Heilige Engelen. Over de heerschappij en ordening der Engelen en over het Hemelse vreugdeleven. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[20] Daardoor ontstaan ook de rechten in deze wereld. Want wanneer de zoon zich tegen den vader verzet en den vader slaat, zo heeft hij zijn vaderlijk erfdeel verloren en de vader mag hem uit het huis stoten. Omdat hij echter zijn zoon is, zo heeft de Vader geen macht, hem te onterven. Dit wereldlijke recht is ontleend aan het Hemelse recht, zoals ook veel andere wereldlijke rechten, welke in de boeken van Mozes beschreven zijn. Zij zijn alle ontleend aan de goddelijke natuur in de Hemel, hetgeen ik ter plaatse duidelijk bewijzen wil.
Hoofdstuk 12: Over de geboorte der Heilige Engelen. Over de heerschappij en ordening der Engelen en over het Hemelse vreugdeleven. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang