Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

10915 resultaten - Pagina 715 van 728

...  703 - 704 - 705 - 706 - 707 - 708 - 709 - 710 - 711 - 712 - 713 - 714 - 715 - 716 - 717 - 718 - 719 - 720 - 721 - 722 - 723 - 724 - 725 - 726 - 727 - 728
[36] Ge moet hem niet met het Hart of het Licht van God vergelijken, dat Licht, dat in den Vader woont, hetwelk noch begin, noch einde heeft, zoals God de Vader zelf. Want deze vorst is een schepsel en heeft een begin; hij is echter in God den Vader en is met Hem in liefde verbonden, als zijn geliefde Zoon, dien Hij uit zich zelven geschapen heeft. Daarom heeft God hem de kroon van ere, macht en heerschappij op het hoofd gezet, dewijl in de Hemel niets hogers en schoners en ook niets machtigers is, behalve God zelf in Zijn Drievuldigheid, dan hij. Hiermede is een der Engelenkoningen naar het inzicht van de Geest juist beschreven.
Hoofdstuk 12: Over de geboorte der Heilige Engelen. Over de heerschappij en ordening der Engelen en over het Hemelse vreugdeleven. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[16] Hiervan hebt ge een voorbeeld in deze wereld, deze aarde. Allerlei ge­stalten nemen vorm aan in de aarde. Ten eerste bevindt zich in de aarde de zure, scherpe eigenschap, die de salniter samentrekt en de aarde vastheid geeft, zodat zij één geheel is en niet uit elkaar valt. Allerlei voor­werpen bevat zij, naar hun eigen aard en substantie, zoals stenen, ertsen en allerlei wortelen. Wanneer deze nu gevormd is, zo ligt ze daar als stoffelijke en bewegende substantie als in een eigengevormd lichaam; zij heeft echter nog geen leven, waardoor zij kan groeien en zich kan uitbreiden, wanneer de warmte er niet is, deze is de natuurgeest. Wan­neer de warmte der zon de aardbodem verlicht, groeien in de aarde aller­lei vormen van ertsen, kruiden, wortelen en al wat daar nog meer is. Versta dit goed: De warmte van de zon doet in de aarde de zoete eigen­schap van het water in alle gestalten, die gevormd zijn, ontstaan; nu ontstaat door de hitte in het zoete water het licht, dat verlicht, de zure, bittere en wrange eigenschap, opdat zij in het licht zullen kunnen zien en terwijl zij zien vloeit de ene eigenschap in de andere over en erkent de andere, d.w.z. zij proeft, terwijl zij ziet de scherpheid van de andere; daaruit komt de smaak voort. En wanneer de zoete eigenschap de smaak van de bittere proeft, wijkt zij uiteen evenals het gaat bij een mens wanneer hij bittere of wrange gal proeft; dan verwijdt zich in zijn mond zijn geHemelte en dit wordt als 't ware breder, dan waarmee hij geboren is; alzo is het gesteld met de zoete eigenschap ten opzichte van de bittere. En wanneer het zoete zich op deze wijze uitzet en- wijkt voor het bittere, zo probeert het wrange nader te komen en wil ook gaarne van het zoete proeven en maakt het lichaam droog. Want het zoete is de moeder van het water en zeer zacht. Wanneer nu het wrange, zure en bittere door de hitte hun licht ont­vangen, zo zien zij het zoete en proeven zij zoet water, dan jagen zij het zoete water voortdurend na en drinken er van, want zij zijn hard, ruw en dorstig en de hitte doet hen te enen male verdrogen. En het zoete vlucht altijd voor het bittere en het zure en wijkt steeds daarvoor en het bittere en het zure jagen altijd het zoete na en laven zich aan het zoete en doen het lichaam verdrogen.
Hoofdstuk 8: Over de hoedanigheid van een koninkrijk der Engelen. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[21] Hierover zijn nog zeer diepzinnige dingen te schrijven. Dat zult ge te lezen krijgen bij de behandeling van de schepping; dit is slechts een ver­gelijking, die hier is ingevoegd en kortelings beschreven. De andere verschijningsvorm der eigenschappen of de goddelijke krachten of de Zeven Geesten Gods zijn in het bijzonder bij de hitte op te merken. Eerstens is daar de basis of het lichamelijke wezen, hoewel dit bij God en ook bij de schepselen geen apart lichaam heeft; maar alle hoedanig­heden bij elkander gevoegd, vormen als 't ware die basis, dat bepaalde organisme, hoewel men tegelijkertijd de werking van iedere eigenschap afzonderlijk kan waarnemen. In het lichaam of de bronwel nu is de hitte aanwezig, die het vuur doet ontstaan; dat is de ene verschijningsvorm en deze kan men doorvorsen; uit de hitte ontspringt het licht, dat straalt door alle geesten of eigenschappen en het licht is de levende geest, die kan men niet doorvorsen. Zijn Wil echter kan men doorvorsen, wie hij is en wat hij wil, want hij werkt in de zoete eigenschap en in het zoete water en niet in de andere eigenschappen.
Hoofdstuk 8: Over de hoedanigheid van een koninkrijk der Engelen. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[24] Versta uw moedertaal juist: de diepte hiervan doet niet onder voor het Hebreeuws of Latijn; al verheffen de geleerden zich hierop als een trotse bruid; hun kunnen gaat ten gronde. De geest toont aan, dat nog vóór het einde daar is, menige oningewijde meer zal verstaan en meer zal weten dan de geleerdste doctoren nu weten; want de poort des Hemels wordt geopend. Wie nu niet de blinddoek voor het gelaat heeft, die zal Hem zien; de bruidegom kroont zijne bruid. Amen. Ziet, het woord “barm” is op uwe lippen en wanneer ge dit zegt, zo maakt ge de mond dicht en er komt een knarsend geluid. Dit is de wrange hoedanigheid, die in het woord aanwezig is, zodat het hard klinkt of schalt, en de bittere hoedanigheid verdeelt het woord weer. D.w.z. wanneer ge zegt “bar”, zo rolt de laatste letter, de r en klinkt als een sidderende adem; dat doet de bittere hoedanigheid, deze is sid­derend, bevend. Nu is echter het woord “barm”, een dood en onbegrijpelijk woord, dat niemand verstaat, d.w.z. dat de twee eigenschappen “zuur en bitter” zijn als een donker, koud, kort begrip; men kan hun kracht zonder de verklarende werking van het licht niet verstaan. Wan­neer men echter zegt: “barmhart”, zo stoot men de tweede lettergreep “hart” uit de diepte van het lichaam, uit het hart; de ware geest die uit de hartewarmte omhoog schiet, spreekt het woord “hart” uit, en uit het hart wordt het licht geboren en vandaar verspreidt het zich. Ziet, als ge zegt “barm”, zo stellen de twee eigenschappen, zuur en bitter, dit woord zeer langzaam tezamen. Dit bestaat uit een lange lettergreep, zonder klemtoon, hetgeen zijn oorzaak vindt in de zwakheid der genoemde eigen­schappen. Wanneer ge zegt “hart”, dan vaart de geest in en door het woord “hart”, snel als de bliksem en hij geeft het woord betekenis, inhoud en verstand. Wanneer ge evenwel zegt “ig”, zo vormt de geest het gehele woord zodanig, dat de klemtoon weer verlegd wordt en de geest als 't ware gevangen wordt gehouden tussen de twee andere eigen­ schappen. Alzo is de goddelijke kracht; de zure en bittere eigenschap zijn de “Salniter” der goddelijke almacht; de zoete kwaliteit is de kern der barmhartigheid; naar deze eigenschap is het, dat God ook God genoemd wordt met alle krachten, die aan Zijn wezen inherent zijn. De hitte is de kern van den Geest, waaruit het Licht voortkomt. Zij wordt ontstoken in de zoete kwaliteit en vormt een middelpunt tussen het zure en het bittere, waartussen zij als 't ware gevangen gehouden wordt; hier wordt de Zoon van God geboren, en Deze is het ware Hart van God. En de vlammen des Licht of de bliksem, die op 't zelfde ogenblik in alle krachten doorstralen, zoals de zon de gehele wereld bestraalt, is de Heilige Geest; deze gaat uit van de klaarheid van den Zoon van God, en is als een bliksem in zijn gestrengheid; want de Zoon wordt te midden der andere hoedanigheden geboren.
Hoofdstuk 8: Over de hoedanigheid van een koninkrijk der Engelen. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[19] Wanneer het zoete voor het bittere, het zure en het wrange vlucht, zo ijlen het bittere en het zure het na, alsof het zoete hun grootste schat ware, en het zoete weert zich zo heftig en tracht zo snel zich te ver­wijderen, dat zij het lichaam verscheurt en van het lichaam wijkt, buiten en boven de aarde. Zij vliedt zo snel, tot een lange halm groeit. Dan dringt de hitte op de halm aan, en de bittere hoedanigheid wordt alsdan door deze hitte ontstoken en ontvangt een schok, zodat zij schrikt; daarna doet de zure, wrange kwaliteit haar verdrogen. Dan strijden de zure, zoete en bittere eigenschap en de hitte met elkander, en de zure doet met haar koude altijd de droogte ontstaan, dan verdwijnt het zoete en de andere vluchten het na. Wanneer het evenwel ziet, dat het zal worden gevangen genomen, dat het bittere op het aandringt en ook de hitte, zo maakt het de bitterheid brandend en ontsteekt het. Dan werpt het zich te midden van het zure en wrange en stijgt er dan weer uit op; dan ontstaat daaruit een harde knoop op de plaats, waar de strijd heeft plaats gegrepen en de knoop krijgt een opening. Wanneer echter het zoete hiermee in aanraking komt, zo infecteert het het bittere zodanig, dat dit gaat sidderen en zodra het boven de knoop komt, zet het zich snel naar alle zijden uit, ten einde het bittere te ontvluchten. En in zulk uit­zetten blijft zijn lichaam in 't midden hol en terwijl het de sidderende sprong maakt door de knoop, ontvangt het steeds meer halmen en loof en is vrolijk, omdat het de strijd ontlopen is. En wanneer nu de hitte van buiten op een dergelijke wijze op zulk een halm toekomt, zo worden de eigenschappen, die in de halm zijn, ontstoken en doordringen de halm, en zij worden door de zon aangedaan en doen de kleuren in de halm geboren worden naar hun aard. Wanneer echter het zoete water in de halm is, zo behoudt deze zijn groene kleur, naar de aard der zoete hoe­danigheid. Zo werken de verschillende eigenschappen tezamen met de hitte in zulk een halm, en deze groeit steeds voort en zal in de ene storm na de andere stand houden; daardoor krijgt de halm steeds meer knopen en zijn takken worden steeds wijder uitgebreid. In die tussentijd laat de hitte van buiten voortdurend het zoete water in de halm opdrogen en deze wordt hoe langer hoe dunner; hoe groter hij wordt, hoe dunner hij ook wordt, totdat hij niet meer uitgroeien kan. Dan geeft de zoete eigen­schap zich gewonnen, daarna heerst dan de bittere, zoete, zure en wrange tegelijkertijd nevens elkander en het zoete zet zich nog iets uit, maar het kan niet veel meer uitrichten, want het is gevangen genomen. Dan groeit uit alle kwaliteiten, die in dat bepaalde lichaam aanwezig zijn, een kolf of kop en er ontstaat een nieuw lichaam in die kolf, en dit wordt gevormd, zoals in het begin de wortel in de aarde gevormd was, met dit verschil, dat deze laatste nu een andere, meer subtiele vorm ontvangt. Dan begint de zoete kwaliteit zacht en langzaam te werken en er groeien kleine, fijne blaadjes in de kolf; deze hebben alle eigen­schappen in zich. Want het zoete water is nu gelijk een zwangere vrouw, die het zaad ontvangen heeft en de kolf zet zich hoe langer hoe meer uit, tot zij eindelijk uiteen springt. Dan openbaart zij zich in haar blaadjes, zoals een vrouw zich openbaart in het kind dat uit haar geboren wordt, maar de blaadjes of bloesems hebben niet meer dezelfde kleur en gestalte als de moederplant, maar zij hebben alle overige genoemde eigenschappen; want de zoete eigenschap moet nu uit de andere eigenschappen kinderen verwekken. En als dan deze moeder, de zoete kwaliteit, de schone, groene, blauwe, witte, rode en gele bloemen of kinderen heeft doen geboren worden, zo wordt zij zeer moede en kan hare kinderen niet lang van voedsel voorzien; zij mag haar kinderen ook niet lang houden, dewijl het slechts haar stiefkinderen zijn, die zeer teder zijn. En wanneer dan de hitte van buiten af op deze kinderen aandringt, zo worden alle eigen­schappen in hen ontstoken, want de geest des levens arbeidt in hen. Dewijl zij te onmachtig zijn tegenover deze sterke geest en zich niet kunnen verheffen, zo laten zij hun edele krachten van zich gaan en dat ruikt zo lieflijk, dat men zijn hart van vreugde voelt opspringen; zij moeten echter verwelken en afvallen, omdat zij te teder zijn voor de kracht van deze geest. Want de geest vaart uit de kolf in de bloesems, en de kolf wordt gevormd met behulp van al de genoemde eigenschappen. De zure eigenschap doet de kolf tezamen trekken; die zoete verzacht hem en doet hem uitzetten; de bittere verdeelt de materie in onderdelen en de hitte is de levende geest in alle.
Hoofdstuk 8: Over de hoedanigheid van een koninkrijk der Engelen. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[25] Versta deze hoge dingen toch goed: Wanneer de Vader het Woord spreekt, d.w.z. Zijn Zoon doet geboren worden, hetwelk immer en eeuwig geschiedt, zo vindt dat woord allereerst zijn oorsprong in de wrange hoedanigheid, dan wordt het door de zoete eigenschap verzacht, door de bittere geprikkeld en in beweging gebracht en door de hitte stijgt het op en ontsteekt de middelste zoete kwaliteit. Nu brandt het in alle eigenschappen tegelijk door het vuur, dat ontstoken is, en dit vuur brandt ook wederom in alle hoedanigheden en dit vuur is als één groot vuur en niet als vele vuren. En dit zelfde vuur is de waarachtige Zoon Gods, die van eeuwigheid tot eeuwigheid steeds op deze wijze geboren wordt. Dit zal ik bewijzen aan Hemel en aarde, sterren en elementen en aan alle schepselen, aan stenen, aan loof en graf, ja, aan de duivel zelf. En ik zal het niet met dode, slechte, onverstandige argumenten bewijzen, maar met levende en onoverwinnelijke argumenten, die ook uitgaan boven alle menselijk vernuft en tegen welke alle duivelen en poorten der hel niets kunnen uitrichten. In dit gehele boek zal hierover in alle hoofd­stukken gehandeld worden; gij zult hierover lezen bij de behandeling van de schepping der creaturen, zo ook bij de schepping van Hemel en aarde en van alle andere dingen, hetgeen de lezer dan begrijpelijk zal worden. Merk nu op: Van dit zelfde vuur gaat de bliksem uit en werkt in alle krachten en heeft in zich de bron en de kwintessens aller krachten. Dewijl dat vuur door den Zoon in alle krachten des Vaders tot uiting komt, zo maakt het wederom al deze krachten in den Vader levend en beweeglijk, en door dezelfde Geest zijn alle Engelen geformeerd en uit des Vaders krachten geschapen. En dezelfde Geest bewaart en draagt alles, formeert alles: alle gewas, alle kleuren en schepselen in de Hemel en in deze wereld en boven der Hemelen Hemel; want de geboorte der heilige Drie­vuldigheid geschiedt op deze wijze en niet anders en zal ook in eeuwig­heid niet op andere wijze geschieden. Wanneer echter het vuur in enig schepsel ontstoken wordt, d.w.z., wanneer dat schepsel zich te zeer verheft, zoals Lucifer en zijn heirscharen deden, zo dooft het licht uit en de grimmige en vurige bron komt aan de dag, de bron van het helse vuur; de geest van het vuur komt tot aanschijn in de boze, grimmige hoedanigheid.
Hoofdstuk 8: Over de hoedanigheid van een koninkrijk der Engelen. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[4] Ik heb ook niet het bevel ontvangen, u om uw opvattingen te verdoemen, over uw hovaardij, nijd en toorn; hierover beklaagt de geest der natuur zich zeer; niet ik. Wat zou ik, arme worm, doen, ik die zo machteloos ben. Zij zijn in de wellusten des vlezes verzonken en hebben het talent in de aarde begraven. De geest heeft lange tijd bij hen aangehouden, opdat zij zich zouden bekeren, want het heldere licht is nabij; maar zij dwalen rond, zoeken de sleutel tot de waarheid, terwijl ze deze met zich dragen. Zij weten dit echter niet en gaan, al zoekend, vol eergierigheid en hovaardij rond.
Hoofdstuk 22: Over het ontstaan der sterren en over de schepping van de vierde dag. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[23] Nu is in het water dat op aarde is de zoetheid niet de eerste factor of het meest overheersend, maar de wrange, bittere en zure kwaliteit zijn overheersend; anders zou het water niet dodelijk zijn, maar het zou zó zijn als het water, waaruit de atmosfeer is samengesteld. Dat zal ik u bewijzen. Ik zal u bewijzen, dat in het element water op aarde de zure, scherpe en bittere kwaliteit de eerste factor is. Neem b.v. koren, gerst, haver, of wat ge wilt, waarin de zoete kwaliteit overheerst, en week dat in water en verbrand het daarna, zo zal de zoete hoedanigheid boven de andere hoedanigheden uitgaan; steek daarna het water aan, zo zult ge ook de geest zien, die uit de vetheid van het koren in het water is over­gebleven, en die het water overwonnen heeft. Iets dergelijks ziet ge ook bij het vlees, dit brandt niet en geeft geen licht van zich, maar het vet brandt en geeft licht. Nu zoudt ge kunnen vragen: hoe komt dat? Ziet, in het vlees is de wrange, zure en bittere kwaliteit overheersend en in het vet overheerst de zoete eigenschap; daarom is iemand wiens lichaam veel vet ontwikkelt, altijd vrolijker dan iemand die mager is, omdat de geest der zoetheid meer in hem werkt dan in iemand die mager is. Want het licht der natuur, hetwelk de geest des levens is, kan in hem meer licht verspreiden dan in de magere mens. Want in dit zelfde licht komt de vreugde en de triomf in de zoete eigenschap tot uiting; het wrange en het bittere verheugen zich, dat zij door het zoete gelaafd worden, en gespijzigd, gedrenkt en verlicht. Want in het zure en wrange zelf is geen leven, maar daarin is de koude, harde dood en in het bittere is geen licht, maar de duistere, bittere en razende pijn; het is als een huis van sidderende, vreesachtige en grimmige ellende. Wanneer de andere eigenschappen nu bij deze zoete en lichtgevende hoedanigheid vertoeven, zo worden zij door deze aangedaan en zij worden zeer lieflijk en vreugdevol en gaan in een bepaald schepsel triomferen. Daarom ook is niemand die mager is vrolijk, tenzij de warmte de voor­naamste eigenschap van zijn wezen is, d.w.z. wanneer iemand mager is en zijn lichaam weinig vet ontwikkelt, zo is dit, ingeval de warmte de boventoon heeft, toch van een bijzondere zoetheid. Daar staat weer tegen­over dat menig mens, wiens lichaam veel vet vertoont, toch zeer melan­choliek kan zijn; oorzaak hiervan is, dat zijn vet te veel neigt naar het element water, waarin de wrange en bittere eigenschap weer domineert. Zijt ge nu een verstandig mens, zo merk dan het volgende op: De Geest, die zich uit de hitte verheft, ontspringt uit de zoete kwaliteit, stijgt er uit op en blijft er in lichten. Daarom is de zoete eigenschap meesteres der zachtmoedigheid en der vriendelijke welwillendheid, en de zacht­moedigheid en de deemoed zijn de woonplaats van deze geest. En dit is de kern der Godheid; daarom heet Hij God, terwijl hij zachtmoedig, vriendelijk, goed en liefdevol is. Daarom heet Hij barmhartig, omdat Zijn Zoetheid uitgaat boven het zure, wrange en bittere en dit laaft, ver­kwikt, bevochtigt en verlicht, zodat het bittere en het zure niet blijven voortbestaan als een donker dal.
Hoofdstuk 8: Over de hoedanigheid van een koninkrijk der Engelen. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[34] Meent ge, dat gij het licht terug zult ontvangen? Ja, nobis infernum; denk aan uw geliefde; hoe heet zij? “Geheuna”, zij zal u eeuwig lief­hebben. Wee, gij arme, verblinde mens, waarom staat gij de duivel toe, uw lichaam en ziel zo duister en blind te maken? O, tijdelijk goed en wellust van dit leven, gij blinde hoereerder, waarom boeleert gij met deze helse duivel? O veiligheid, de satan wacht op u. O, hoogmoed, gij zijt het helse vuur. O schoonheid, gij zijt een duister dal. O geweld, gij zijt een werking van het helse vuur. O wraak, gij zijt de grimmige toorn Gods. O mens, waarom wordt de wereld u te benauwd? Gij wilt haar voor u zelf alleen hebben en zoudt ge haar hebben, zo zoudt ge nog geen ruimte genoeg hebben.
Hoofdstuk 8: Over de hoedanigheid van een koninkrijk der Engelen. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[2] Dat er echter toch een de eerste genoemd wordt, vindt hierin zijn oor­zaak, dat één ten slotte begonnen is bij de vorming en ontwikkeling van een schepsel. Alle zeven zijn ze eeuwig; geen van allen heeft begin of einde en daaruit volgt, dat zij één, enig, eeuwig en almachtig God ver­tegenwoordigen. Want wanneer iets uit of in het Goddelik Wezen geboren wordt, zo wordt het niet door één van deze geesten geformeerd, maar door alle zeven geesten; en wanneer enig schepsel, dat is als een afschaduwing van de Godheid, zondigt ten opzichte van één der zeven Oergeesten, zo zondigt het ten opzichte van alle zeven geesten. Daarom is zulk een schepsel weerzinwekkend voor God en al zijne schepselen; en hij staat in eeuwige vijandschap en schande voor God en alle schepselen.
Hoofdstuk 10: Over de zesde oergeest in de goddelijke kracht. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[5] Daarom spreekt de geest der natuur; dewijl zij niet uit hun slaap ont­waken en de deur niet willen openen, zo wil ik liet zelf doen. Wat zou ik, arme, eenvoudige mens over hun kunst leren of schrijven, wanneer het mij niet eerst door de geest der natuur geleerd was; uit die geest leef ik en ben ik. Ik ben slechts een leek en ontvang geen beloning; zou ik echter daarom de Geest weren, zodat hij niet zou kunnen meedelen wat hem goed dunkt? Ik ben slechts de grendel, die voor de deur is ge­schoven; wanneer de geest mij weg zou willen werpen, zo zou ik hem dat niet kunnen beletten.
Hoofdstuk 22: Over het ontstaan der sterren en over de schepping van de vierde dag. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[13] Dat neemt niet weg, dat er toch ook zaken zijn, waarin ik me gemakkelijk kan vergissen; sommige zaken zijn niet voldoende duidelijk geworden. De mens kan deze, met zijn halfdode natuur niet genoegzaam begrijpen. Wat ge echter op de ene plaats niet voldoende verklaard vindt, dat zult ge op een andere plaats verduidelijkt vinden; zij het niet in dit boek, dan in een volgend.
Hoofdstuk 22: Over het ontstaan der sterren en over de schepping van de vierde dag. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[18] En wat gij ook aanschouwt, daar is God. Het begrip echter staat in deze wereld in de toorn, die de duivel heeft ontstoken en in de verborgen kern midden in de toorn wordt het licht, of het hart Gods geboren, hetgeen voor de toorn onbegrijpelijk is, en elk blijft op zijn plaats.
Hoofdstuk 22: Over het ontstaan der sterren en over de schepping van de vierde dag. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[22] Zo echter diegene die de weg niet kent, door de toorn in de liefde dringt, zo is hij gelijk aan hem, die door zijn wetenschap is doorge­drongen; zij, die echter in de toorn volharden en die nog in zich zelve ontsteken, zijn allen aan elkander gelijk, hetzij het Christenen, joden, Turken of Heidenen zijn.
Hoofdstuk 22: Over het ontstaan der sterren en over de schepping van de vierde dag. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
[29] Toen echter in twee dagen de schepping van Hemel en aarde verricht was, en de Hemel in het hart van het water tot onderscheid van het licht en de toorn Gods, gemaakt was, verrezen op de derde dag door de schrikt van de vuurstraal, die vanuit het hart van het water opging, en door de dood heendrong, voor de dood onbegrijpelijk, weer allerlei vormen, zoals het voor de tijd van de aangestoken toorn geschied was. Daar echter het water, dat de geest van het siderische leven is, midden in de toorn en ook in de dood stond, vormde zich ook ieder lichaam zodanig, als de geboorte tot leven en beweging was.
Hoofdstuk 22: Over het ontstaan der sterren en over de schepping van de vierde dag. - Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang
...  703 - 704 - 705 - 706 - 707 - 708 - 709 - 710 - 711 - 712 - 713 - 714 - 715 - 716 - 717 - 718 - 719 - 720 - 721 - 722 - 723 - 724 - 725 - 726 - 727 - 728