Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

22349 resultaten - Pagina 717 van 1490

...  705 - 706 - 707 - 708 - 709 - 710 - 711 - 712 - 713 - 714 - 715 - 716 - 717 - 718 - 719 - 720 - 721 - 722 - 723 - 724 - 725 - 726 - 727 - 728 - 729 - 730  ...
[4] "Vaderen en kinderen! Er kwam zo juist een verheven gedachte in mij op en deze heeft zich als een blijvend licht van een hevige bliksemstraal in mijn sterk bewogen ziel vastgezet: ik heb eens gedroomd - dat was toen ik mij een keer voor zonsopgang versliep, wat mij op een licht verwijt kwam te staan -, dat wij, net als nu, ons hier bevonden en wij bekeken deze wonderbaarlijke omgeving en beleefden heel veel plezier aan onze kinderen, die wij toen ook voor een op handen zijnd sabbatsoffer uitnodigden. En ziedaar, juist toen wij zo opgetogen waren, kwam er een helder lichtende gestalte in ons midden en wij waren allen hevig ontsteld vanwege haar sterke licht! Maar de gedaante liet ons niet te lang in onze verbijsterde toestand verkeren, maar onthulde zich weldra voor onze door het licht verblinde ogen.
Hoofdstuk 58: Asmahaël, de vreemdeling - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[11] O vaderen en kinderen! En nu zie ik te midden van ons dezelfde mens die ik toen zag, en ik zag ook zo-even de lichtende Abel deze plaats verlaten en waarlijk Henoch zag het ook, vandaar dat hij er het zwijgen toe deed. En zo heb ik geuit wat mij op het hart lag; - denk en doe ermee wat jullie het beste voorkomt! Amen"
Hoofdstuk 58: Asmahaël, de vreemdeling - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[16] En op deze wijze overtuigd, riep Adam nu vol vreugde uit: "O Abel, wat jij mij brengt neem ik op, al was het Kaïn zelf!
Hoofdstuk 58: Asmahaël, de vreemdeling - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[18] Hierna brachten zij de zwartharige man naar hem toe en Adam raakte hem aan en zegende hem driemaal en vroeg hem zijn naam. Deze zei echter: "O grote, verheven eersteling van God, van de grote Koning van de aarde, wijze vader van alle vaderen der aarde, vergeef mij arme vluchteling uit de diepte, ik die aan de hand van een stralende gestalte aan Lamechs dodelijke handen ontrukt, hierheen werd gevoerd! Zie, ik heb geen naam, want ik was maar een werkende slaaf en die hebben geen naam in de diepte, maar worden aldaar net als de dieren geroepen met zinledig, ongearticuleerd geschreeuw. Zij mogen de taal alleen begrijpen, maar niet spreken; wie daar ooit een zinnige klank over zijn lippen zou brengen, zou dat vanwege zijn praat lust op slag met de meest onmenselijke dood moeten bekopen!
Hoofdstuk 58: Asmahaël, de vreemdeling - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[26] En zie, toen Adam deze smeekbede had gehoord, werd hij ontroerd, prees de naamloze jongeling en vroeg hem: "Luister, arme zoon uit het bloed van Kaïn! In de diepte mocht je niet spreken, vanwaar heeft je tong dan een buigzaamheid verkregen, nagenoeg gelijk aan die van Kenan?
Hoofdstuk 58: Asmahaël, de vreemdeling - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[32] Toen Adam deze woorden had gehoord, werd hij dermate ontroerd, dat hij geen woord kon uiten en zijn ogen zwommen in tranen van vreugde en medelijden.
Hoofdstuk 58: Asmahaël, de vreemdeling - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[37] En zo zegen ik je nog eens en zeg je: Asmahaël! Ik, Adam, de eerste mens die op deze aarde ontsproot uit de hand van God, de eeuwige, heilige, liefdevolle Vader, zegen je net als mijn kinderen, opdat je een getrouwe drager van je naam mag zijn!
Hoofdstuk 58: Asmahaël, de vreemdeling - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[42] Daarop viel Asmahaël meteen neer voor de voeten van Adam, kuste deze en dankte hardop voor de grote genade, die hem ten deel gevallen was door hem gelijk te stellen met Mijn kinderen; want hij begon terstond de werking van de zegen in zich te bespeuren, - vandaar dat hij ook begon te juichen en zei:
Hoofdstuk 58: Asmahaël, de vreemdeling - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[43] "Asmahaël, wat een heerlijke naam, die ik nog onwaardig ben te dragen; maar ik ben van mening dat een naam, bij het begin gegeven, aan de getrouwe ontvanger wettelijk de plicht oplegt deze heilige rechter (een groot, levend gebod) te volgen, in zoverre het inzicht steeds het pad mag wijzen. En zou iemand als drager van de verbindende naam, de zeer ver weg gelegen banen van de zon en de sterren moeten volgen, dan moet hij dat blij en getrouw doen, omdat hij zo'n grote genade ontvangen heeft, - en zou zelfs de genadige eis van de heilige naam nog hoger gesteld zijn! O vader en vaderen der vaderen der aarde, voor degene die dikwijls genoopt werd met de dood te worstelen, o luister, voor hem is het volgen van de weg van het eeuwige leven werkelijk geen bezwaar; en indien men al strijdend in het duistere slijk van de gruwel der zonde zich ellendig een weg moest banen naar het spaarzame licht en een nog kariger leven, dat vaak door de duisterste twijfel reeds in de tedere kiem gesmoord werd, - O luister, hoe gemakkelijk is het dan om levend de lichtende weg naar het leven te volgen!
Hoofdstuk 58: Asmahaël, de vreemdeling - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[4] "O lieve Henoch, zie, hetgeen mijn hart reeds lang geweldig naar verlangde, is door de goede en rechtvaardige ordening van mijn en jouw vader nu bewerkstelligd! O, ik verheug me mateloos de heilige wil in deze zaak te vernemen! Want het is waar, dikwijls doen wij iets wat ons goeddunkt; maar of het wel goed en terecht is omdat het ons als zodanig voorkomt, dat is een geheel andere vraag!
Hoofdstuk 59: Over de deemoed - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[15] Hierna zweeg Henoch, in zichzelf en daardoor ook tot Mij gekeerd. En van Adam tot Jared en Asmahaël wist niemand wat hij uit deze korte toespraak van Henoch op moest maken; en daarom vroeg de een aan de ander:
Hoofdstuk 59: Over de deemoed - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[17] En op deze wijze ging het van mond tot mond en zij waren allen hoogst verbaasd over Henochs dit keer droge, bondige kortheid; het viel zelf Seth in hoge mate op dat Henoch hen allen deze keer zo kort had afgescheept.
Hoofdstuk 59: Over de deemoed - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[26] Maar omdat jij op deze wijze reeds begonnen bent te spreken uit God, is het niet voldoende ons enkel domweg te verwijzen naar Hem, van Wie ieder van ons heus wel weet, dat alle dingen zijn, - maar, omdat één ten gunste van allen door de Heer zeer bijzonder toebedeeld werd, moet hij vanuit deze overvloed ook naar recht en redelijkheid diegenen die in een of ander opzicht minder bedeeld zijn, bijspringen; pas daardoor zullen wij waarachtig aan de Heer tonen dat wij waarlijk Zijn kinderen zijn!
Hoofdstuk 59: Over de deemoed - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[30] Henoch, nog kan geen van ons je dat zeggen, want wij allen zijn niets voor God; daarom verban het nodeloze uit jezelf en denk in de volheid van je liefde aan datgene waaraan wij in deze toestand behoefte hebben, zodat wij volledig in staat zullen zijn door liefde gerechtvaardigd voor God te verschijnen!
Hoofdstuk 59: Over de deemoed - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
[2] Mocht het zijn, dat jullie beiden met recht gesproken hebben, maar dat de een vanuit de hoogte sprak, hard en onbegrijpelijk en de ander echter gevoelig en begrijpelijk, dan draagt er wat mij betreft niemand schuld; maar het is wel zo: men geve de kinderen geen kost, waartegen hun tanden niet opgewassen zijn! En zo is, Henoch, deze keer jouw kost te hard; daarom is het aan jou om de aangereikte kost weker te maken, zodat wij deze tot ons voordeel zullen kunnen verteren! Amen."
Hoofdstuk 60: Henochs terechte geslotenheid - Jakob Lorber - De Huishouding van God (deel 1)
...  705 - 706 - 707 - 708 - 709 - 710 - 711 - 712 - 713 - 714 - 715 - 716 - 717 - 718 - 719 - 720 - 721 - 722 - 723 - 724 - 725 - 726 - 727 - 728 - 729 - 730  ...