Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

22349 resultaten - Pagina 75 van 1490

...  63 - 64 - 65 - 66 - 67 - 68 - 69 - 70 - 71 - 72 - 73 - 74 - 75 - 76 - 77 - 78 - 79 - 80 - 81 - 82 - 83 - 84 - 85 - 86 - 87 - 88  ...
[17] Faustus zegt: 'Ik wil er over beraadslagen! Maar geef me nu nog precies op, hoe dat zit met de grot in het gebergte van Kisjonah! Heeft u die ook tijdens een jacht op honing al vol ontdekt, of heeft u deze gevuld; en als dat laatste het geval is -waar zijn dan die schatten vandaan gekomen, en sinds wanneer is die grot al gevuld?'
Hoofdstuk 239: De tempelschatten. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[21] Faustus zegt: 'Goed, dan bent u morgen onze gids! Maar voor vandaag, respectievelijk voor deze nacht is de onderhandeling gesloten; want voor dit moment weten we allen genoeg!'
Hoofdstuk 239: De tempelschatten. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[3] Wat de elf betreft, laat hen ook vrij nadat je al hun schatten bemachtigd hebt! Stuur de keizer dat wat van hem is, en geef hem maar een zelfbedachte reden op voor de vertraging; maar geef de tempel ook haar deel uit de grot bij Chorazin, vertel de opperpriester, daarbij, hoe de schatten door de elf Farizeeën al een aantal jaren geleden zijn ontdekt, maar de tempel zijn onthouden aan wie ze eigenlijk behoren, en dan zal de tempel deze zaak met de elf wel heel passend behandelen.
Hoofdstuk 240: De afrekening. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[9] Wie anders dan Faustus is het meest tevreden over deze regeling!? Want hij heeft er op drie manieren voordeel aan: ten eerste blijft hij bij Mij, ten tweede bij zijn jonge echtgenote die hij nu buitengewoon liefheeft, en ten derde heeft hij nu tijd om aan de keizer een instructief schrijven en een geleide en bestemmingsbrief op goed perkament op te stellen en al de gelden en schatten reeds de volgende dag naar de plaats van bestemming te versturen.
Hoofdstuk 240: De afrekening. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[16] Maar toen wij de grondwas verzamelden, stootten wij al gauw op tempelgereedschap, en toen wij het metaal beter onderzochten, bleek maar al te gauw, dat het puur goud en zilver was. Wij drongen dieper en dieper door in de zich steeds verder uitstrekkende grot en vonden in haar dieptes steeds meer bewaarde schatten van onschatbare waarde. Wij lieten al de gevonden schatten ongeschonden in het hol; alleen versperden wij de buitenste opening met stenen en mos en lieten deze door beëdigde bewakers vanaf het uur van ontdekking tot op het huidige ogenblik bewaken. En zie, al deze schatten leveren wij aan u uit als u ons genadig bent en ons in de naam van de keizer de verschrikkelijke door u uitgesproken straf kwijtscheldt!'
Hoofdstuk 239: De tempelschatten. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[2] Ik zei: 'Beste vriend en broeder! ledere dag die met goede daden gevuld wordt is een echte sabbat, en op iedere dag waarop men iets gedaan heeft wat beslist goed is, heeft men alleen al daardoor een echte sabbat gevierd. Daarom moet je op deze sabbat zoveel goeds doen als je maar kunt en wilt, en het zal je zeker niet als zonde aangerekend worden, behalve door de slechte wereldse dwazen, die zelfs de wind vervloeken als hij op sabbat waait, en dat ook doen met de regen en de scharen door de lucht vliegende vogels. Zulke dwazen moeten ons nooit dienen als een te volgen voorbeeld, maar alleen als een bovenal afschuwwekkend voorbeeld. want zij vervloeken het goede en willen dat hun slechte daden door de hele wereld hoog geroemd worden! Nu weet je wat je op iedere sabbat moet doen!
Hoofdstuk 240: De afrekening. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[11] Die ouders gaven dan hun buren opdracht om hun kinderen en hun eigendommen, als die na de bekendmaking nog aanwezig waren, in ontvangst te nemen; en zo werd daar bij de verdeling ook rekening mee gehouden, en iedereen kreeg exact wat hem toekwam. En iedereen kreeg van Kisjonah, uit het derde deel van de schat uit de grot, op grond van de nog komende afrekening zoals Ik die bepaald had, een som van honderd pond. Na dit werk en deze schenking mochten alle deelhebbenden, waar er natuurlijk een paar honderd van waren, weer uit Kis naar huis gaan nadat hen eerst nog door Faustus een goede les en vermaning werd gegeven.
Hoofdstuk 240: De afrekening. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[1] Ik, dezelfde Christus die voor tweeduizend jaar als God en mens op deze aarde leerde en werkte, geef in deze tijd dit gebeurde van lang geleden door een daarvoor uitgekozen knecht opnieuw aan de mensen. Nu zou iemand wel eens kunnen vragen:
Hoofdstuk 241: Een woord voor onze tijd. (26.7.1852) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[2] Hoe zit dat nu? Deze kinderen zouden, als ze hier niet opgevangen waren, als pand van de Farizeeën in hoogstens tien tot twaalf dagen, voor een deel in Sidon, Tyrus, Césaréa, Antiochië en zelfs in Alexandria door de vaste slavenhandelaars verkocht zijn. Misschien meer dan de helft daarvan waren toch wel kinderen met een goede opvoeding, en er staat nergens aangegeven, dat Ik hen als grote kindervriend bezocht of zelfs maar een woordje met hen sprak. In andere gevallen daarentegen liet Ik de kleinen toch meteen naar Mij toe komen om ze aan Mijn hart te drukken en te zegenen!
Hoofdstuk 241: Een woord voor onze tijd. (26.7.1852) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[3] Op die vraag geef Ik het volgende antwoord: In de eerste plaats waren deze kinderen natuurlijk al merendeels ouder dan negen jaar, en daarbij waren ook meisjes van veertien tot zestien jaar en ook jongemannen, en je kon dus niet, zonder een zekere aanstoot te geven, het vertrek van zulke jonge, halfnaakte mensen binnenkomen. Ten tweede waren het echt niet zulke heel onschuldige kinderen meer, zoals Ik ze nog hier of daar wel eens aantrof; maar voor het merendeel waren ze lichamelijk en moreel grondig bedorven. De pederastie en het verkrachten had nergens zo'n schandalige vorm aangenomen als in de grensgebieden tussen de Joden en Grieken. En daarom was voor de verdorven kinderen deze door Mij toegelaten les niet helemaal voor niets; want in de eerste plaats moest het hen voorkomen als een behoorlijke straf voor de verdorvenheid en ten tweede werden zij daardoor gewaarschuwd tegen het verdere dienstbaar zijn aan de zinnelijkheid van geile Grieken. Faustus prentte dan ook in zijn vermanende toespraak heel indringend ouders en kinderen in om met alle ernst een godvrezend leven te gaan leiden, als ze niet bij een volgende zonde heel gevoelig door God gestraft wilden worden.
Hoofdstuk 241: Een woord voor onze tijd. (26.7.1852) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[7] Want daarop zeg Ik: Wie een boom op een bepaalde manier wil buigen, moet zolang de boom nog jong en meegaand is deze in de gewenste richting buigen. Als de boom eenmaal oud is geworden, dan moeten er al buitengewone middelen aan te pas komen om hem met de grootst mogelijke moeite een andere richting te geven; een heeloude boom kun je geen andere richting meer geven -behalve de laatste, door hem om te hakken.
Hoofdstuk 241: Een woord voor onze tijd. (26.7.1852) - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[2] Deze geesten houden zich aan elkaar vast en vormen weldra een bepaald soort geheel eigen intelligente zielen. Als zij zich tot op deze hoogte ontwikkeld hebben, verlaten zij weldra de eigenlijke ziel als bezitster van het lichaam en beginnen voorzieningen in het lichaam aan te brengen die ze voor hun eigen doeleinden denken nodig te hebben.
Hoofdstuk 242: Ons dagelijkse voedsel. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[3] De maar al te vaak bij jonge kinderen voorkomende hongerige en vraatzuchtige zielen maken dat deze geesten al spoedig een tamelijk hoge graad bereiken van wat zij welzijn noemen, en dan kan en moet er ook het een of andere verschijnsel bij de kinderen optreden.
Hoofdstuk 242: Ons dagelijkse voedsel. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[8] Maar in deze tijd, waar men zelfs naar de vreemdsoortigste lekkernijen op zoek gaat en er helemaal niet meer aan denkt, of iets rein of onrein is en men in menig land domweg alles naar binnen werkt wat maar eetbaar lijkt, is het toch wel een wonder dat de blinde mensen lichamelijk nog niet die dierlijke vorm aangenomen hebben, die hun ziel al helemaal heeft.
Hoofdstuk 242: Ons dagelijkse voedsel. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
[9] Als kinderen al in hun prille jeugd behept zijn met allerlei kwaaltjes, dan ligt de voornaamste oorzaak in de ongeschikte voeding, waardoor een te grote hoeveelheid slechte en onreine geesten in het lichaam gebracht wordt, die vaak ten behoeve van het heil van de ziel, tesamen met een algehele verwijdering van het jonge lichaam, van haar weggenomen moeten worden. Voor deze vroege lichamelijke dood van hun kinderen is de schuld dan alleen maar te zoeken bij de maar al te vaak onvergeeflijke blindheid der ouders, omdat zulke ouders alles eerder opvolgen dan de raad van God in het heilige boek !
Hoofdstuk 242: Ons dagelijkse voedsel. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)
...  63 - 64 - 65 - 66 - 67 - 68 - 69 - 70 - 71 - 72 - 73 - 74 - 75 - 76 - 77 - 78 - 79 - 80 - 81 - 82 - 83 - 84 - 85 - 86 - 87 - 88  ...