17481 resultaten - Pagina 759 van 1166
... 747 - 748 - 749 - 750 - 751 - 752 - 753 - 754 - 755 - 756 - 757 - 758 - 759 - 760 - 761 - 762 - 763 - 764 - 765 - 766 - 767 - 768 - 769 - 770 - 771 - 772 ...
[6] Overigens staat er in de hele Schrift geen letter over het eeuwig verwerpen of verdoemen van een geest, maar alleen over een eeuwige verdoemenis van de 'chaos' tegenover Mijn eeuwige 'orde', die noodzakelijk is, omdat er anders niets zou kunnen bestaan. De zonde als tegen-orde is werkelijk eeuwig verdoemd, maar de zondaar slechts zolang hij zich in de zonde bevindt. Er bestaat dus werkelijk een eeuwige hel, maar geen geest die vanwege zijn zonden eeuwig tot de hel verdoemd zou zijn; hij bevindt zich daar slechts totdat hij zich betert! Wel heb Ik tegen de Farizeeën gezegd: 'Daarom zullen jullie des te meer verdoemd zijn!', maar nooit: 'Daarom zullen jullie voor eeuwig worden verdoemd!' Begrijp je nu die zo gevaarlijk uitziende schriftteksten?'Hoofdstuk 14: 'Eeuwige straf' en 'eeuwige verdoemenis' bestaan die? - Jakob Lorber - Over de drempel van de dood
[3] Er is wel geschreven over een 'eeuwige dood', die een eeuwig vaststaand gericht is dat voortvloeit uit Mijn eeuwig onveranderlijke orde. Deze orde is het zogeheten 'toornvuur' of beter gezegd 'ijvervuur' van Mijn wil, die heel natuurlijk voor eeuwig onveranderlijk zo moet blijven, omdat het anders met al het geschapene in één keer afgelopen zou zijn.
Hoofdstuk 14: 'Eeuwige straf' en 'eeuwige verdoemenis' bestaan die? - Jakob Lorber - Over de drempel van de dood
[45] Maar degene die het alleen maar leest uit een soort nieuwsgierigheid en daarbij zijn wereldse verstand als maatstaf gebruikt, zal het eens precies zo vergaan als in deze beschrijving te lezen staat. Want Mijn erbarmen kan en mag zich nooit ofte nimmer uitstrekken tot buiten de grenzen van Mijn onveranderlijke orde, waarvan Ik nu de grondslag heb laten zien. Want deze orde is op zichzelf al Mijn eeuwige erbarmen. Wie echter buiten de grenzen van deze orde treedt, zal een buitengewoon lange, ongelukkige toestand in het hiernamaals alleen aan zichzelf toe kunnen schrijven. Want iedereen moet zichzelf vormen, als hij wil zijn wat hij moet zijn. Als iemand zich die moeite niet wil getroosten, moet hij dan ook net zolang in het eeuwig noodzakelijke gericht blijven tot hij zichzelf begint om te vormen -wat de ziel echter een zware strijd zal kosten!
Hoofdstuk 13: Over het weerzien in het grote hiernamaals - Jakob Lorber - Over de drempel van de dood
[42] Maar omdat ze met hun oergrond een en hetzelfde wezen vormen, zullen ze, wat hen steeds zaliger zal maken, op dezelfde wijze vanuit hun wijsheid, die nu geheel van henzelf is maar toch volledig gelijk is aan de goddelijke, ook zelf nieuwe scheppingen in gang zetten en dus geheel binnen Mijn orde scheppers van hun eigen hemelen zijn; daardoor zullen zij dan tot het gerealiseerde weerzien van al hun gedachten en ideeën komen.
Hoofdstuk 13: Over het weerzien in het grote hiernamaals - Jakob Lorber - Over de drempel van de dood
[3] En Ik, de Heer, antwoord op deze veelomvattende vraag: ja, dat hangt van de omstandigheden af! Al naargelang de mens dit aardse proefleven meer of minder in overeenstemming met Mijn geopenbaarde orde heeft doorleefd.
Hoofdstuk 13: Over het weerzien in het grote hiernamaals - Jakob Lorber - Over de drempel van de dood
[93] Na deze woorden wordt hij stil van zalige verrukking en wordt hij in de woning van Mijn huis binnengeleid.
Hoofdstuk 11: De verlossing van een arme man - Jakob Lorber - Over de drempel van de dood
[92] De arme kijkt nu de boodschapper, die Ikzelf ben, recht in de ogen en herkent Mij nu ogenblikkelijk. IJlings valt hij voor Mij op zijn knieën en zegt: 'Mijn Heer en mijn God! U was dus Zelf de boodschapper! O, eindeloze, eeuwige liefde! Hoe, hoe hebt U Uzelf zo kunnen vernederen om mij, een arme zondaar, zo'n genade te bewijzen?!'
Hoofdstuk 11: De verlossing van een arme man - Jakob Lorber - Over de drempel van de dood
[89] De arme zegt: 'O vriend, waar zou ik de woorden vandaan moeten halen om de pracht en majesteit van deze stad te beschrijven! Ontelbaar is het aantal grote en prachtige paleizen, en ze schijnen allemaal bewoond te zijn! O God, deze glans, deze pracht en deze oneindige majesteit! De schoonheid ervan is onbeschrijfelijk en voor geen mens te vatten! Maar nu we eenmaal in de stad zijn, vraag ik je: waar is nu Emmaüs, en waar is de Heer Jezus, die zich nog altijd niet aan mijn ogen wil vertonen?'
Hoofdstuk 11: De verlossing van een arme man - Jakob Lorber - Over de drempel van de dood
[88] De boodschapper zegt: 'Kijk naar de stad Gods, waar wij nu al heel dichtbij zijn; daar zal je alles duidelijk worden. We lopen nu al in de richting van de buitenste stadsmuren en zullen weldra in de heilige stad zelf zijn; daarbinnen zullen je ogen pas helemaal open gaan en wel net als bij de twee leerlingen die naar Emmaüs gingen. Wees dus maar gerust, want dit moet allemaal zo zijn en zo gebeuren, opdat niemands heil, leven en vrijheid enige schade ondervindt. -Hoe bevalt je deze stad, waar we nu binnengaan?'
Hoofdstuk 11: De verlossing van een arme man - Jakob Lorber - Over de drempel van de dood
[81] De arme zegt: 'Ja -toen had ik nog geen besef van de eindeloze verhevenheid van God en Zijn heilige hemelen; maar nu zie ik voor mij, waar ik daarvoor nauwelijks aan durfde te denken. Dat is dus heel wat anders! Hoe moet God er dan wel uitzien, als deze mensen vol huiver voor Hem neerknielen, wat ze beslist doen uit groot en heilig ontzag voor God, de Oneindige, de Almachtige! Zullen mijn nog zeer naïeve en niet aan het licht gewende ogen Gods aangezicht wel kunnen zien?'
Hoofdstuk 11: De verlossing van een arme man - Jakob Lorber - Over de drempel van de dood
[6] Maar omdat niet slechts één, maar alle volgens Mijn orde levende mensen naar hetzelfde volmaakte leven overgaan, is het zinloos te vragen of er ooit een weerzien zal zijn. Want als de mensen reeds in dit onvolmaakte marionettenleven het vermogen hebben elkaar te herkennen en in natuurlijk opzicht weer te zien -wat zij toch niet kunnen betwisten of betwijfelen -dan zullen ze dit vermogen des te meer hebben in het geheel volmaakte, zuiver geestelijke leven, waarin hun hele wezen de onvergankelijke uitdrukking en het fundamentele beginsel is van al het leven en van alle omstandigheden en gebeurtenissen daarvan! Op deze wereld herkent de ziel door de in haar wonende geest immers via het lichaam de haar bekende en verwante mensen; ze kan bevriend en volkomen verwant raken met anderen, die zij vervolgens als zodanig altijd herkent aan hun gestalte en karakter. Als nu de ziel en de geest dat kunnen door de kerkermuren van het op zichzelf dode lichaam heen, hoeveel te meer zullen zij dat dan kunnen in hun volledig vrije toestand! Dat is immers al heel dikwijls waargenomen bij veel mediamieke personen die met gesloten ogen niet alleen hun omgeving vaak tot in alle bijzonderheden zagen, maar desgevraagd ook mensen die zich ergens in verre landen bevonden en al hun toestanden en omstandigheden snel en precies herkenden! En toch is een ziel van zo'n medium, hoe helder ook, nog lang niet in die vrije toestand, waarin zelfs een minder volmaakte ziel zich na het afvallen van haar lichaam bevindt!
Hoofdstuk 13: Over het weerzien in het grote hiernamaals - Jakob Lorber - Over de drempel van de dood
[84] Nadat hij dit hemelse gebied, dat met niets op aarde kan worden vergeleken, een poosje stilzwijgend en zielsgelukkig heeft bekeken, vraagt hij weer: '0 beste vriend en broeder! Zeg mij toch waar degenen die ons volgen God zien, want zij zingen alsof Hij in hun midden was? Ik kijk naar links en rechts, naar voren en naar achteren, maar ik kan niets ontdekken wat mij aan God doet denken. Is mijn blik nog te naïef of nog te onwaardig om het heilige gelaat van God te aanschouwen? Waarschijnlijk zal dat wel het geval zijn. En eerlijk gezegd is mij dat ook liever; want ik voel -en God zal dat ook het beste weten en zien -dat ik Zijn heilig aangezicht niet zou verdragen. O, ik ben al overgelukkig dat ik al dit hemelse nu aan jouw zijde aanschouw, en dat God mij ziet. Weet je, één keer zou ik Hem toch eens willen zien, Hem, die ik zo liefheb, maar eerlijk gezegd in de persoon van de Heer Jezus Christus.
Hoofdstuk 11: De verlossing van een arme man - Jakob Lorber - Over de drempel van de dood
[76] De arme zegt: 'O, mijn verheven vriend, nu wordt het mij heel vreemd te moede! Denk je maar eens in hoe het iemand als mij kan vergaan en hoe het moet zijn om de Heer van hemel en aarde, de Heer over leven en dood, voor het eerst te zien!
Hoofdstuk 11: De verlossing van een arme man - Jakob Lorber - Over de drempel van de dood
[79] De boodschapper zegt: 'Mijn beste broeder, je zult weldra begrijpen waarom ik niet bang ben voor God en waarom ik niet doe zoals onze drie begeleiders, zoals jij en deze scharen. Maar het is ook beter als jij je nu net zo gedraagt als ik, want je zult weldra begrijpen dat jouw vrees totaal zinloos is. Want ik zeg je: de Heer verlangt dat allemaal niet, maar als de kinderen op die manier hun liefde en deemoed aan de Vader betonen, dan doen ze daar natuurlijk ook niet verkeerd aan.
Hoofdstuk 11: De verlossing van een arme man - Jakob Lorber - Over de drempel van de dood
[73] De arme zegt: ach broeder, wat heerlijk, wat zuiver goddelijk straalt toch dit prachtige morgenlicht, wat een mooie wolken! En die heerlijke bergweiden en boompjes! 0, onbegrijpelijk mooie hemelse wereld! Wat zijn daarbij vergeleken alle heerlijkheden van de aarde? -Maar ik zie nu ook grote scharen, die ons tegemoet komen, en ik hoor ook heerlijke hemelse liederen! 0, wat een harmonie! Wie kan de ongekende welluidendheid ervan omvatten? -Wat stralen zij toch, die ons tegemoet komen! Wat voor indruk zal ik wel niet op hen maken in mijn nog heel aards uitziende kleren?
Hoofdstuk 11: De verlossing van een arme man - Jakob Lorber - Over de drempel van de dood