Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

16308 resultaten - Pagina 78 van 1088

...  66 - 67 - 68 - 69 - 70 - 71 - 72 - 73 - 74 - 75 - 76 - 77 - 78 - 79 - 80 - 81 - 82 - 83 - 84 - 85 - 86 - 87 - 88 - 89 - 90 - 91  ...
[2] Stel je voor dat in een huis twee mensen wonen. De ene is met alles tevreden wat hij in het zweet zijns aanschijns onder Gods zegen aan de aarde ontworstelt. Tevreden en opgewekt geniet hij van de spaarzame opbrengst van zijn vlijt, en het is zijn grootste vreugde om met de nog armere broeders zijn moeizaam verworven voorraad te delen. Als er een hongerige bij hem komt, geeft het hem vreugde diens honger te stillen, en hij vraagt hem nooit geërgerd naar de oorzaak van zijn armoede en verbiedt hem niet om terug te komen als hij soms weer honger heeft.
Hoofdstuk 9: De Heer geeft voorbeelden van hemel en hel. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[9] Kijk naar een boom, die zijn sappen kwijt raakte, en je zult zien dat de boom in korte tijd zal vergaan en daardoor te gronde gaat. Begrijp je het nu?"
Hoofdstuk 10: De wet der orde. In Nazareth. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[11] IK zeg: " Je hebt gelijk; maar houd voorlopig alles wat je weet en hier hebt gezien en ondervonden, voor je, verraad Mij niet vóór Mijn tijd, en vergeet door je aardse geluk nu de armen niet! Want wat je ooit in Mijn naam voor de armen zult doen, dat heb je voor Mij gedaan, en het zal je in de hemel vergolden worden. -Maar nu wij hier in Kis klaar zijn met alles wat er uit te voeren en in 't reine te brengen was, willen wij ons gereed maken voor de reis naar Nazareth."
Hoofdstuk 10: De wet der orde. In Nazareth. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[7] Zijn tevreden broer veracht hij, en ieder die nog armer is, is hem een gruwel. Van barmhartigheid vindt men bij hem geen spoor; hij vindt dat een belachelijke eigenschap van laffe slaven. Een mens past slechts edelmoedigheid, maar dan wel zo weinig als maar mogelijk is! Als een arme hem benadert, vaart hij tegen hem uit met allerlei scheldwoorden en zegt: 'Ga weg, lui beest, vraatzuchtig monster met het haveloze uiterlijk van een mens! Werk, dier, als je voedsel wilt hebben! Ga naar mijn ontaarde broer, die wel lichamelijk, maar beslist niet geestelijk, bij mij hoort. Hij, die zelf een alledaagse werkezel is, werkt voor zijn soort en is barmhartig als een slaaf! Ik ben slechts edelmoedig en schenk je ditmaal nog je laag-bij-de-grondse leven.'
Hoofdstuk 9: De Heer geeft voorbeelden van hemel en hel. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[4] Op dit moment komen Jonaël en Jaïruth met Archiël en danken Mij voor alles. Als zij onder veel dankbetuigingen afscheid van Mij nemen en op weg gaan naar Sichar, komt de door Mij reeds aangekondigde afvaardiging hen tegemoet, neemt hen onder het nodige eerbetoon op en legt Jonaël de opmerkelijke vraag voor, of hij het ambt van opperpriester weer zou willen aanvaarden; en beiden, Jonaël en Jaïruth, herinneren zich datgene, wat Ik hen eerder had gezegd.
Hoofdstuk 11: Het berouw van Jaïrus. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[5] Nadat Ik het uitbeelden van het hemelrijk beëindigd had (Matth. 13,53) en de Sicharieten weer weg liet gaan, en ook van Kisjonah, die ditmaal op Mijn aanraden thuis bleef en Faustus niet vergezelde, afscheid genomen had, met de belofte hem binnenkort weer op te zoeken, gingen we dan om twee uur voor de middag op een groot schip. Wij voeren met Faustus, die met zijn jonge vrouw op Mijn schip meeging, naar de omgeving van Kapérnaum. Daar bevond zich de normale landingsplaats voor deze stad en voor Nazareth, dat zoals bekend, niet zo ver van Kapérnaum verwijderd lag.
Hoofdstuk 11: Het berouw van Jaïrus. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[6] Toen wij waren geland en uit de schepen aan land waren gegaan, zei FAUSTUS: "Heer, ik zal met U naar Nazareth gaan en de behuizing van Uw moeder en Uw aardse broers en zusters weer aan hen in eigendom overdragen!"
Hoofdstuk 11: Het berouw van Jaïrus. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[7] IK zeg: "Ook dit is al gebeurd, en je zult ook thuis en daarbuiten in je grote rechtsgebied alles in uitstekende en beste orde aantreffen; want tot nu toe heeft Mijn Archiël alle zaken voor je in 't reine gebracht. Maar ga jij naar Kapérnaum en als overste Jaïrus je onder ogen komt - wat beslist gebeuren zal - en je zijn nood zal klagen, zeg hem dan dat Ik Mij nu een tijdlang in Nazareth zal ophouden! Als hij iets wil, laat hij dan naar Mij toekomen, - maar wel helemaal alleen!"
Hoofdstuk 11: Het berouw van Jaïrus. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[10] Ik ga nu met Mijn grote groep leerlingen naar Nazareth in Mijn aardse vaderland, en Faustus laat meteen een aantal dragers, inpakkers en wagens komen, waarmee hij de meegenomen schatten naar zijn huis in Kapérnaum vervoert. Het behoeft wel nauwelijks vermeld te worden dat het in Kapérnaum veel opzien baarde toen men de opperrechter zo rijk beladen aan de zijde van een wonderschone gemalin de stad in zag komen; maar dat ook de overste van de aldaar wonende Farizeeën, Jaïrus genaamd, de opperrechter in veel opzichten tegemoet kwam, is nog makkelijker te begrijpen, -want hij wist wel het een en ander van de tocht van de twaalf Farizeeën naar Jeruzalem en ook, dat Faustus daarvoor naar Kis was geroepen.
Hoofdstuk 11: Het berouw van Jaïrus. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[15] FAUSTUS zegt: "Goed, ga dan met mij mee; wij zullen Hem in Nazareth in het huis van Zijn moeder aantreffen. Maar Hij heeft gezegd dat niemand ons mag begeleiden!" -Jaïrus, die weer hoop krijgt, stemt meteen in met het voorstel van Faustus. Beiden laten een paar snelle muildieren zadelen en rijden zo snel mogelijk naar Nazareth. Een paar uur voor zonsondergang komen zij in Nazareth aan, stallen de muildieren in een herberg en gaan dan te voet naar het huis van Mijn moeder en treffen Mij daar aan met Borus, die een van de eersten uit Nazareth was die Mij met open armen tegemoet kwam; want hij kreeg bericht dat Ik op deze dag in Nazareth zou aankomen.
Hoofdstuk 11: Het berouw van Jaïrus. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[1] Toen dorst niemand meer verder te vragen en aan te dringen, en wij gingen naar de grafkelder, en Ik keek naar het al heel erg stinkende lijk en vroeg aan Jaïrus of hij nu soms nog meende, of zelfs maar geloofde, dat zijn dochter schijndood zou zijn?
Hoofdstuk 12: Sarah's tweede opwekking uit de dood. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[5] IK zeg: "Omdat Ik in het verborgen wel wist waarom je Mij eigenlijk hebt verloochend, kwam Ik in je grote nood weer naar je toe om je voor lange tijd te helpen. Dat is echter ook de werkelijke reden waarom Ik buiten jullie tweeën niemand anders meenam. Als de tijd echter rijp is, dan zullen ook zij de reden horen. - Maar nu zul je Gods macht en heerlijkheid zien!" .
Hoofdstuk 12: Sarah's tweede opwekking uit de dood. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[6] Toen boog IK Mij in de grafkelder, waarin de jonge Sarah in linnen gewikkeld lag, en zei tegen Jaïrus: "Kijk, het is nacht geworden en het lampje in het graf geeft nog maar heel weinig licht! Ga naar de bewaker van dit school en bedehuis en laat je een sterker licht geven; want als zij het leven terug zal krijgen, moet zij natuurlijk iets kunnen zien om uit het graf te klimmen."
Hoofdstuk 12: Sarah's tweede opwekking uit de dood. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[14] Terwijl Sarah zo nog bezig is haar hart voor Mij uit te storten, komt Jaïrus eindelijk met een harskaars naar de grafkamer toe. Dan zeg Ik tegen haar: "Let op, je vader Jaïrus komt! Verberg je daarom achter de rug van Faustus, zodat hij je niet meteen ziet, want dat zou slecht zijn voor zijn gezondheid! Maar als Ik je roepen zal, stap dan vlug met een opgewekt en vrolijk gezicht naar voren, dan zal zoiets hem geen kwaad doen!" -Sarah volgt deze raad direkt op, en Jaïrus komt de kamer binnen op het moment dat Sarah zich net achter de rug van Faustus heeft verborgen.
Hoofdstuk 12: Sarah's tweede opwekking uit de dood. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
[12] JAÏRUS antwoordt diep bedroefd en onder tranen: "O vriend, waarom herinner je mij daaraan? - Helaas, helaas is zij gestorven; want geen dokter kon haar helpen! De onvergelijkelijke arts Borus uit Nazareth zei, dat hij haar wel zou kunnen helpen, maar dat niet deed, omdat ik te erg en te zwaar heb gezondigd tegen zijn vriend Jezus, die zijn meester was. En zo stierf mijn boven alles geliefde dochter. Het was hartverscheurend, hoe de stervende om Jezus riep dat hij haar zou helpen, en hoe zij mij nog in haar sterven een verwijt deed, dat ik zo erg tegen Jezus, de grootste weldoener van de arme lijdende mensheid, had gezondigd, dat zij daardoor nu onherroepelijk zou moeten sterven. Ik deed alles om Jezus te vinden opdat Hij haar zou helpen! Maar Jezus wilde niet meer naar mijn boodschapper luisteren, hoewel het mij nu duizendmaal bitter heeft berouwd, dat ik tegen hem heb gezondigd! Nu is alles echter voorbij! Vier dagen ligt ze al in het graf en stinkt als de pest! Jehova zij nu haar mooie ziel genadig en barmhartig!"
Hoofdstuk 11: Het berouw van Jaïrus. - Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 2)
...  66 - 67 - 68 - 69 - 70 - 71 - 72 - 73 - 74 - 75 - 76 - 77 - 78 - 79 - 80 - 81 - 82 - 83 - 84 - 85 - 86 - 87 - 88 - 89 - 90 - 91  ...