Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

22349 resultaten - Pagina 820 van 1490

...  808 - 809 - 810 - 811 - 812 - 813 - 814 - 815 - 816 - 817 - 818 - 819 - 820 - 821 - 822 - 823 - 824 - 825 - 826 - 827 - 828 - 829 - 830 - 831 - 832 - 833  ...
[5] Met inschakeling van een van Zijn leerlingen heeft de Heer op deze noodkreet aldus geantwoord: 'Zalig zijt gij Abgarus, omdat ge Mij niet hebt gezien en toch geloof toont!' Toen de Heer dus bij Abgarus geloof constateerde, waar die in zo grote nood verkeerde, heeft Hij hem 'zalig verklaard', d.w.z. Hij heeft hem in de juiste verhouding bevonden ten opzichte van God, resp. in God geborgen!
Hoofdstuk 15: Gelovig commentaar - Jakob Lorber - Brieven van Jezus en Abgarus
[6] Wat voor een soort van heilig geloof moet dat van Abgarus dus wel geweest zijn, waar de Heer hem op grond daarvan zo'n heerlijk vooruitzicht, zo'n verrukkelijke garantie heeft kunnen geven ? Het kan beslist niet iets zijn geweest van lichtvaardige goedgelovigheid, want Abgarus is over de joodse Heiland en over Diens wonderen, vaardigheden en intenties, daarvoor veel te goed geïnformeerd geweest namelijk door zijn gezanten. Maar ook was het beslist niet zo maar een rationeel geloven zonder meer, een op redelijkheidsbasis voor waar aannemen, neen: deze vorst had zich door zijn innerlijke goddelijke inspiratie laten voorlichten 'dat deze goede en machtige heiland een god of zoon van een god móest zijn,' en door zijn gelovig erkennen van Hem gevoelde hij in zijn hart een allerhevigst verlangen naar Hem. Dus niet alleen maar geloof vanuit het verstand, maar tevens uit het hart had hij getoond! Alleen onder verwijzing daarnaar was het dat Jezus kon antwoorden: 'Zalig zijt gij Abgarus, omdat Ge geloof toont!'
Hoofdstuk 15: Gelovig commentaar - Jakob Lorber - Brieven van Jezus en Abgarus
[4] Dáárdoor is het dat de heiden Abgarus, toen hij van zijn gezanten over Jezus, de Wonderheiland had gehoord, ertoe kwam om aan Hem te schrijven: 'Omdat ik deze dingen over U heb gehoord, ben ik bij mijzelf tot de conclusie gekomen dat U ofwel een God moet zijn, Die uit de Hemel is neergedaald, dan wel waar U tot zulke geweldige dingen in staat blijkt te zijn -toch tenminste een Zoon van de grote God! Ik moge U daarom verzoeken om U mijn lot te willen aantrekken en ook mijn ziekte te genezen! Iedereen hier zal U dan ongetwijfeld op handen dragen! Ik zie met het grootste verlangen naar U uit!'
Hoofdstuk 15: Gelovig commentaar - Jakob Lorber - Brieven van Jezus en Abgarus
[1] In deze correspondentie van Jezus Christus met Abgarus Ukkama, vorst van Edessa, welke briefwisseling ons christenen in het jaar 1844 via de Oostenrijkse mysticus Jakob Lorber werd teruggegeven, is de ware weg tot het Heil in de Liefde Gods en in de liefde tot de naaste weer eens op wondere wijze voor ons geschilderd.
Hoofdstuk 15: Gelovig commentaar - Jakob Lorber - Brieven van Jezus en Abgarus
[3] Voor nadere (profanere) details over deze briefwisseling van Jezus en Abgarus welke in vroeg-christelijke tijden zeer bekend moet zijn geweest, maar die later in het ongerede geraakte, zodat de kerkleraar Eusebius (gestorven in 339) de laatste is, die ons daarvan een paar citaten heeft nagelaten, mogen wij de lezer hier verwijzen naar het voorwoord dezes. Wij weten namelijk uit profaan-geschiedkundige werken dat deze Abgarus Ukkama een heidense koning is geweest in Mesopotamië en dat hij tijdens een reis naar Perzië, die door hem werd gemaakt om een vrede~verdrag te bewerkstelligen, door een zware ziekte werd overvallen, waaraan hij een chronische kwaal heeft overgehouden en waardoor hij tenslotte zelfs aan beide benen verlamd is geraakt. Voor deze man, die nog midden in het wereldse leven stond, betekende dit dus een vreselijke beproeving, een grote maatschappelijke belemmering!
Hoofdstuk 15: Gelovig commentaar - Jakob Lorber - Brieven van Jezus en Abgarus
[10] Maar Heer, omdat ik U te goed ken, en omdat ik best weet dat U geen menselijke raadnodig hebt, houd ik het erop dat U zult doen wat U het beste dunkt. Hetgeen niet wegneemt dat ik het als mens heb beschouwd als een van de eerste plichten die mij te doen staan: U deze zaak nauwgezet uit de doeken te doen; mede nog uit dankbaarheid -uit het diepst van mijn hart -voor de genade, die U mij en mijn volk hebt bewezen.
Hoofdstuk 13: Zevende brief van Abgarus aan Jezus (negen weken na ontvangst van de zesde antwoordbrief geschreven, en vijf dagen voor Diens intocht in Jeruzalem in het bezit van de Heer gekomen) - Jakob Lorber - Brieven van Jezus en Abgarus
[6] Heer, wat gebeuren moet, gebeure –maar het heeft mij in elk geval reeds tot in mijn diepste innerlijk geschokt! Ik weet dat deze liederlijke en heerszuchtige beestmensen U niet eens willen doden omdat U Zich aan het volk voorstelt als hun beloofde Messias. Want daarvan trekt dit hyenagebroed zich namelijk maar weinig aan! Al te goed weet ik immers dat zij in hunne harten toch niet geloven, noch aan een God, noch -en dat nog minder aan U. Van een godslastering maken zij onder elkaar helemaal geen punt.
Hoofdstuk 13: Zevende brief van Abgarus aan Jezus (negen weken na ontvangst van de zesde antwoordbrief geschreven, en vijf dagen voor Diens intocht in Jeruzalem in het bezit van de Heer gekomen) - Jakob Lorber - Brieven van Jezus en Abgarus
[5] Niet slechts willen zij U stenigen of verbranden, zoals dat hun gewoonte is, nee, nee, dat is hen nog lang niet genoeg! Zij willen met U een voorbeeld stellen van hun alleronmenselijkste wreedheid! Heer, luister alstublieft! Deze verscheurende dieren in mensengedaante willen U met scherpe spijkers aan het kruis slaan, en U dan zolang daaraan laten hangen, dat U door die onuitstaanbare pijn langzaam aan die schandpaal zult sterven! En dat meesterstuk van menselijke verwording willen ze omstreeks het naderende Paasfeest ten uitvoer brengen!
Hoofdstuk 13: Zevende brief van Abgarus aan Jezus (negen weken na ontvangst van de zesde antwoordbrief geschreven, en vijf dagen voor Diens intocht in Jeruzalem in het bezit van de Heer gekomen) - Jakob Lorber - Brieven van Jezus en Abgarus
[8] De gemoederen van de tempeldienaren waren door dit voorbeeld hevig geschokt. Nu hebben zij U ertoe bestemd om die stekende wonde voor hen uit te snijden, door U namelijk bij Pilatus aan te klagen als een rebel tegen de staat en als tevens de voornaamste raddraaier van die opstand van vorig jaar! Zó willen zij zichzelf tegenover het Romeinse hof weer schoonwassen, de argusogen van Rome van zich afleiden, om daardoor dan weer des te gemakkelijker nieuwe hoogverraderlijke plannen te kunnen smeden; maar dat zal hun in geen geval gelukken! U ziet Zelf ongetwijfeld -en ook zonder deze brief van mij zelfs eindeloos beter, dat zij door Rome tot in de kleinste details worden doorzien.
Hoofdstuk 13: Zevende brief van Abgarus aan Jezus (negen weken na ontvangst van de zesde antwoordbrief geschreven, en vijf dagen voor Diens intocht in Jeruzalem in het bezit van de Heer gekomen) - Jakob Lorber - Brieven van Jezus en Abgarus
[2] Deze vijand van Mij is de oude, onzichtbare vorst van deze wereld, die tot nu toe grote macht bezat, niet slechts op deze aarde, die zijn woning is, maar ook in de sterrenwereld! Zijn macht zal echter nog slechts korte tijd duren: spoedig zal de vorst dezer wereld verslagen worden!
Hoofdstuk 12: Antwoord van Jezus - Jakob Lorber - Brieven van Jezus en Abgarus
[11] Na deze exclamatie ging door middel van een discipel aan Abgarus de volgende brief uit:
Hoofdstuk 11: Zesde brief van Abgarus aan Jezus (tien weken later geschreven) - Jakob Lorber - Brieven van Jezus en Abgarus
[1] Beminde zoon en broeder Abgarus, Deze afschuwelijk gemene streek heeft niet een vijand van U uitgehaald, maar Mijn vijand heeft dat gedaan! Gij kent die vijand weliswaar niet eens, maar Ik ken hem des te beter, en al heel lang.
Hoofdstuk 12: Antwoord van Jezus - Jakob Lorber - Brieven van Jezus en Abgarus
[7] Het water wil namelijk nog steeds niet helder worden, en zijn krankzinnig makende werking is nog onveranderd dezelfde. O Heer, ik weet dat alle goede en kwade krachten en machten aan U zijn onderworpen: op Uw wenken moeten zij wijken; ik smeek U derhalve, erbarm U genadiglijk over mij, verlos mij ten behoeve van mijn arme volk van deze plaag! Maar Uw goddelijke heilige wil geschiede!
Hoofdstuk 11: Zesde brief van Abgarus aan Jezus (tien weken later geschreven) - Jakob Lorber - Brieven van Jezus en Abgarus
[8] Toen de Heer deze brief had gelezen, werd Hij innerlijk hevig geroerd, en met een donderstem sprak hij: 'O Satan, Satan, hoe lang zal je je God en Heer nog op de proef stellen? Wat heeft dit arme goede volkje jou, monster van een slang, dan wel misdaan, dat je het zo verschrikkelijk plaagt?!
Hoofdstuk 11: Zesde brief van Abgarus aan Jezus (tien weken later geschreven) - Jakob Lorber - Brieven van Jezus en Abgarus
[6] Omdat ik daarbij uitsluitend door liefde en echt medelijden met mijn volk werd gedreven, heb ik gedacht daar goed aan te doen... Maar nu wil ik U, o Heer, toch in grote deemoed en wroeging des harten vragen, of U mij en mijn volk uit deze nood wilt helpen!
Hoofdstuk 11: Zesde brief van Abgarus aan Jezus (tien weken later geschreven) - Jakob Lorber - Brieven van Jezus en Abgarus
...  808 - 809 - 810 - 811 - 812 - 813 - 814 - 815 - 816 - 817 - 818 - 819 - 820 - 821 - 822 - 823 - 824 - 825 - 826 - 827 - 828 - 829 - 830 - 831 - 832 - 833  ...