Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

16678 resultaten - Pagina 826 van 1112

...  814 - 815 - 816 - 817 - 818 - 819 - 820 - 821 - 822 - 823 - 824 - 825 - 826 - 827 - 828 - 829 - 830 - 831 - 832 - 833 - 834 - 835 - 836 - 837 - 838 - 839  ...
[4] Hadden we hier in dit rijk maar de heilige inquisitie, dan konden we zulke ketterse geesten folteren als lichamelijke mensen op aarde. We zouden hun voor hun ketterij het vuur wel zo na aan de schenen leggen, dat de diepste hel zich daarbij zou moeten schamen! Maar wat kan men hier doen, nu men geen macht meer heeft? Men moet hier zo'n ontzettend kruis letterlijk op zijn schouders nemen en Christus heel geduldig volgen.
Hoofdstuk 69: De augustijner monnik in beraad - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[6] Kijk, het hele college, zo'n vijfhonderd man sterk, trekt zich achter het kruisbeeld terug en zojuist begint ook het bloed formeel uit de wonden van het beeld van de gekruisigde Christus te vloeien. De monniken houden zich slapende en onze opper-oordeelveller bevindt zich het verst op de achtergrond.
Hoofdstuk 69: De augustijner monnik in beraad - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[10] Kijk, het kruisbeeld ligt al totaal vernietigd als vuil kaf op de grond, en de met stomheid geslagen monniken beginnen de een na de ander overeind te komen. Uit ieder gelaat vonken ons woede en toorn tegemoet, maar toch waagt niemand het ook maar een hand naar ons uit te steken. Ook wil niemand een woord zeggen. Daarom zal ik een woordje zeggen tegen de ons reeds bekende, zich op de achtergrond bevindende monnik. Ik zeg tegen hem:
Hoofdstuk 69: De augustijner monnik in beraad - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[8] Onze betere monnik zegt: lieve vrienden, dat kan dadelijk geschieden, want door een oproep en een wenk zullen allen zich aanstond hierheen begeven.
Hoofdstuk 72: Netelige vragen - eerlijk antwoord - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[6] Nu zeg ik: goed, mijn vriend en werkelijk trieste en duistere broeder! Aangezien je mij de kerkelijke Heilige Geest zo duidelijk hebt beschreven, vraag ik jou hoe het mogelijk is dat de Heilige Geest, wat betreft de petrinische gegevens bij de verschillende kerkelijke geschiedschrijvers, die toch zeker allemaal volgens jouw zeggen 'vanuit de Heilige Geest' gesproken en geschreven hebben, juist in deze geschiedkundige uitspraak over de aanwezigheid van Petrus in Rome zich zo geweldig heeft kunnen vergissen. Jij hebt daarnet beweerd dat het verblijf van Petrus in Rome drie jaar heeft geduurd, maar ik kan jou verzekeren dat in dit opzicht geen letter die geschreven werd over de historie van Petrus mij onbekend is.
Hoofdstuk 68: Twistgesprek met een augustijn. Petrus en Paulus - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[1] Kijk daar, aan de overkant van de binnenplaats van het klooster geeft een openstaande deur toegang tot een tamelijk grote tuin. Daar zullen we naartoe gaan en zien wat we allemaal in de tuin aantreffen. Wel, de tuin ligt reeds uitgestrekt voor onze ogen. Hoe bevalt hij jullie? Jullie zeggen: vriend, werkelijk, men moet een vijand zijn van iedere hoger gevoel voor schoonheid, als men geen genoegen zou hebben aan deze tuin. Deze prachtige bogen langs de hoge tuinmuren, deze fonteinen, de prachtige zuilentempels en dan de vele mooie bloemen en ook nog de fruitbomen in de mooiste orde gerangschikt, - men moet werkelijk zeggen: hier zijn kunst en voortreffelijke smaak verenigd. De natuur is overal heel mooi en harmonisch afgestemd op de kunst. Daar, boven de tuinmuur uit, verheft zich een mooi paleis dat wat zijn pracht betreft, werkelijk niets te wensen overlaat. We zijn van mening dat als de geesten die hier ergens in deze tuin wonen maar enigszins overeenstemmen met deze prachtige aanleg, op zichzelf beschouwd dan toch geen totaal bedorven mentaliteit kunnen hebben. Ja, geliefde vrienden en broeders, ik zeg jullie, dat lijkt wel zo, maar jullie moeten daarbij de volgende regels niet vergeten:
Hoofdstuk 70: Bij de paradijselijke augustijnen - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[3] Jullie vragen, waarom? Omdat de eenvoudige man van het volk de eigenaren van zo'n grote pracht voor wezens van een andere soort houdt. Bij het zien van zo'n overdreven pracht kan hij dat gevoel niet van zich af zetten. Ja, ik moet jullie zeggen: waren de Sint Pieter en het pauselijk Vaticaan niet van een pracht en grootte die de meeste menselijke begrippen te boven gaan, dan zou menigeen het niet zo'n grote gunst vinden 4m allergenadigst te worden toegelaten tot het kussen van de pantoffel van de paus. De waardeloze aflaten zouden, indien uitgereikt vanuit een boerenhuisje, nooit zo'n winstgevende uitwerking hebben gehad als die vanuit de aardse overvloedige pracht van het Vaticaan. Maar jullie hebben altijd nog gezien dat welke godsdienst ook, als ze in het uiterlijke, materiële overging, zijn toevlucht begon te nemen tot uiterlijk prachtvertoon om van de onwetendheid van de mensen nog een tijdlang te kunnen profiteren. Maar de vraag daarbij is of het imponeren van mensen ooit enig nut had?
Hoofdstuk 70: Bij de paradijselijke augustijnen - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[7] Jullie vragen wat zulke engelen eigelijk op aarde waren. Hebben jullie nog nooit gehoord van zogenaamde lekenbroeders, of beter gezegd, kloosterknechten? Ook hier zijn ze dienstwillige geesten van het klooster. Maar met de bedoeling dat hun dienst hun beter zal bevallen, worden ze als engelen aangekleed. Dat komt allemaal door de verkeerde denkbeelden die dergelijke mensen hadden toen ze het tijdelijke voor het eeuwige verruilden. De grote liefde en ontferming van de Heer laat deze wezens echter bij hun denkbeelden totdat ze zich zo zachtjesaan bewust worden dat met dergelijke situaties iets mis moet zijn. Op de eerste plaats omdat ze zich met al deze mooie vruchten nooit volkomen kunnen verzadigen. Het eten en drinken komt hun bijna voor, alsof ze droomden dat ze aten en dronken. Ten tweede zien ze hier boven zich wel voortdurend witte wolken voorbijtrekken, maar waar deze wolken hun licht vandaan krijgen, kunnen ze niet zien. En ten derde valt hun mettertijd op dat ze, wel wetend in de geestelijke wereld te zijn, nergens een heilige te zien krijgen, ook niet de Moeder Gods, Maria, dus ook geen Petrus en geen aartsengel Michaël. Een vierde heel groot probleem voor hen is dat, wanneer ze over de tuinmuur kijken waar ze gewoonlijk met ladders opklimmen, zij niets dan onvruchtbare steppen zien en alleen maar hun tuin veel vruchten voortbrengt. Ten vijfde werkt ook de omstandigheid dat hun kloosterkerk behalve door henzelf door niemand anders bezocht wordt, eraan mee om hen geleidelijk wakker te schudden. En zo zijn er nog meer van dergelijke duwtjes, waardoor de geest er op wordt gewezen dat er met zijn paradijs iets mis moet zijn.
Hoofdstuk 70: Bij de paradijselijke augustijnen - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[2] Kijk nu, onze paradijselijke primus trekt een heel verbouwereerd gezicht, zoekt in alle hoeken en gaten naar een slim antwoord en vindt in zichzelf, zoals jullie licht uit zijn verlegen gelaatsuitdrukking kunnen opmaken, niets van dien aard. Hij voelt zich heel sterk genoodzaakt tegen wil en dank met de waarheid voor de dag te komen. Al zal die hem hoe dan ook op zijn tong branden als veel te heet eten, het zal hem niet baten. Daarom besluit hij bij zichzelf de waarheid te spreken, moge komen wat komt!
Hoofdstuk 73: Een vraag aan de prior van het augustijnenklooster - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[5] Vanaf die tijd heeft men het christendom, voor wat zijn zuivere sfeer betreft, als ongeschikt voor de kerkelijke zaak, slechts in het geheim bekeken, omdat het in zijn echtheid lijnrecht tegenover werelds aanzien staat. Daarom behield men enkel de naam en paste de leer zo aan, dat deze zich met het werelds aanzien noodgedwongen moest verdragen.
Hoofdstuk 73: Een vraag aan de prior van het augustijnenklooster - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[13] Dat deze kloosterregels van de wereld hier nog onderhouden worden, is op zich genomen even onverklaarbaar als al het andere. We menen hier dat we gelukkig zijn; werkelijk, we zijn hier alleen gelukkig vanwege onze terug gevonden, aangewende en enigszins gecultiveerde kloosterregel. Neem je ons deze af, dan zijn veldmuizen gelukkiger dan wij. Ik moet je daarom bij dit alles nog zeggen dat we geen van allen echt weten waarom we hier zijn.
Hoofdstuk 73: Een vraag aan de prior van het augustijnenklooster - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[10] Toen ik met mijn aflaten weer in mijn klooster aankwam, stelde ik ze ter beschikking aan mijn medebroeders. Naar mijn weten zijn zij ze gelukkig ook allemaal kwijtgeraakt. Alleen hebben ze, voor zover ik weet, tamelijk laten afdingen. En toen ik me erover uitliet dat ik met het oog op de morele verkoop van aflaten een zekere moeite had, liet Rome dan ook met zich handelen en nam genoegen met een kleinere som. En kijk, dat is nu alles wat ik op je vraag kan antwoorden.
Hoofdstuk 74: Vraag naar de liefde tot Christus - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[11] Maar wat mijn liefde tot Christus betreft, zul je nu zelf uit mijn verhaal kunnen opmaken dat, als door dergelijke kerkelijke manipulaties Christus tot op de laatste druppel uit je wordt weggewerkt en een mens, vooral in de priesterlijke stand, ten slotte alle geloof verliest, het dan ook met zijn liefde tot Christus anders komt te liggen. Ik wil daarmee niet zeggen dat ik Christus niet zou willen liefhebben, als Hij ergens bestond. Ja, ik zou Hem zelfs boven alles liefhebben, omdat Zijn leer werkelijk het allerzuiverste en beste is wat een sterveling zich maar kan voorstellen.
Hoofdstuk 74: Vraag naar de liefde tot Christus - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[3] Kijk, hij doet zijn mond open; luister dus naar wat hij naar voren gaat brengen. Hij, (de prior) zegt: geliefde vriend, waar je ook vandaan mag komen, ik zeg je eerlijk dat ik dat allemaal letterlijk voor mezelf heb gedaan. En waarom deed ik dat? Omdat ik met mijn goede kennis van de principes van de rooms-katholieke kerk maar al te goed inzag waar het in hun christelijke theorieën eigenlijk om ging, namelijk om niets anders dan enkel om de wereldheerschappij. En om die te bereiken moet men zich aanzien en door aanzien schatten en rijkdommen kunnen verschaffen. Maar hoe het zuivere christendom er daarbij uitziet, daarover, dat weet je zelf wel, heeft men zich in de Kerk van Rome nog nooit bekommerd.
Hoofdstuk 73: Een vraag aan de prior van het augustijnenklooster - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[10] Nu zeg ik: goed, mijn beste vriend, je hebt niets verzwegen maar mij oprecht alles meegedeeld wat je volgens je herinnering in jezelf gevonden hebt. Maar ik zou van je willen horen op welke gronden jij vervolgens in dit paradijs bent gekomen. Want als jij bij jezelf, zoals je zei, overtuigd was van het volledige falen van de Kerk van Rome, dan moet je er toch ook van overtuigd zijn dat haar leer over het voortbestaan van de ziel na de dood even verkeerd moet zijn als al het andere. Ik moet je daarbij nog zeggen dat juist uit de katholieke kerk heel veel mensen hier beland zijn, die toch spoedig in het ware rijk Gods kwamen en verder moet ik nog opmerken dat, ook al zou de katholieke kerk zich in een volkomen antichristendom bevinden, ik me dan toch niet weet te herinneren dat ze de naastenliefde en de ootmoed ooit verboden heeft. Daarom zou ik van jou nog willen horen hoe het dan kwam dat jij, zoals reeds opgemerkt, in dit paradijs bent gekomen.
Hoofdstuk 73: Een vraag aan de prior van het augustijnenklooster - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
...  814 - 815 - 816 - 817 - 818 - 819 - 820 - 821 - 822 - 823 - 824 - 825 - 826 - 827 - 828 - 829 - 830 - 831 - 832 - 833 - 834 - 835 - 836 - 837 - 838 - 839  ...