Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

16638 resultaten - Pagina 829 van 1110

...  817 - 818 - 819 - 820 - 821 - 822 - 823 - 824 - 825 - 826 - 827 - 828 - 829 - 830 - 831 - 832 - 833 - 834 - 835 - 836 - 837 - 838 - 839 - 840 - 841 - 842  ...
[13] Kijk, hoe hij nu nadenkend wegsluipt; en merken jullie hoe de zwarte wolk boven hem wat grijzer wordt? Dat komt doordat hij nu over Christus begint na te denken. Maar laten wij verder gaan; er zullen zich nog heel veel interessantere gevallen voordoen.
Hoofdstuk 28: De dalen van rijken, geleerden, vernuft- en verstandsmensen - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[3] En hij zegt: ja geachte vriendin, het spijt me echt dat u zich ook hier bevindt, maar het is nu eenmaal zo. U bent hier evenals ik als een bedrogene. De hemel (als hij bestaat) weet, hoe we op aarde gouden verwachtingen hebben gekoesterd over een gelukkig leven in het hiernamaals. Maar hoe gelukkig dit leven is en wat het loon is voor al onze goede daden op aarde, ervaar ik nu reeds verscheidene jaren en u, geachte vriendin, volgens uw zeggen ook al twee maanden lang.
Hoofdstuk 30: Een geestelijk filosoof en een kwezel - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[16] Jullie zeggen: waarom zij zich hier in deze omgeving bevindt, zien wij eigenlijk niet zo goed in. Wat hem betreft lijkt dat, naar zijn uitlatingen te oordelen, gegronde redenen te hebben.
Hoofdstuk 30: Een geestelijk filosoof en een kwezel - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[9] De aanvoerder zegt: luister wijze man, we hebben uit jouw uiteenzetting goed kunnen opmaken dat je een uitmuntend verstand bezit en weten nu precies waar we aan toe zijn. Er is echter nog één punt dat ons nog niet volledig duidelijk is. Het gaat namelijk om het volgende: waarom hebben op de hemellichamen al die talloze vegetatieve producten inclusief de soorten van het dierenrijk vóór alles het licht nodig voor hun vegetatie en hun dierlijke ontwikkeling? Het is alle natuurgeleerden maar al te goed bekend dat in een totaal lichtloze ruimte bijna geen vegetatie plaatsvindt en dat dieren in een totaal lichtloze ruimte heel vlug ziek worden en helemaal ten onder gaan. Toch schijnen ze volgens jouw uitspraak geen noodzakelijke lichtconsumenten te zijn, daar ze helemaal geen denkende wezens zijn en, volgens het resultaat van een grondig onderzoek, dat ook niet kunnen zijn. Deze bedenking maken we echt niet omdat we jouw heldere inzicht in twijfel zouden willen trekken, maar om onszelf voor iedere eventueel te verwachten valstrik te vrijwaren.
Hoofdstuk 25: Een bekeringstocht naar de betere stoïcijnen - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[10] De verstandspreses zegt: deze bedenking is me zeer welkom. We zullen haar meteen voor de rechterstoel van het zuivere verstand slepen; luister dus! Krachtens de noodzakelijke stomheid betreffende het eigen bestaan zouden deze dingen evenmin licht nodig hebben als het donkere middelpunt van een hemellichaam dat heeft. Omdat naast hen ook wij bestaan als producten van het licht, kunnen we toch onmogelijk de omgekeerde conclusie trekken, dat wij bestaan omwille van hun, evenmin als een mens kan zeggen: ik besta opdat dit huis door mij bewoond wordt en ik het verzorg. Het huis is er voor de mens maar niet de mens voor het huis. Als het licht ons dus heeft voortgebracht, dan moest het toch noodzakelijkerwijs eerst uit zichzelf die voer waarden scheppen, die voor ons lichtverwante bestaan noodzakelijk Daarom is voor de door jullie genoemde dingen het licht ook onontbeerlijk, opdat ze als consumptie kunnen dienen voor onze lichtverwante behoeften. Ik bedoel hier echter niet de consumptie van de dierlijke maag, die ook in een donkere ruimte kan worden verzadigd, maar de hogere consumptie van de geest, die zich alleen kan verzadigen aan begrippen en vormen die net als hijzelf uit het licht voortkomen. Een boom in het middelpunt van de aarde zal met al zijn vruchten de geest geen verzadiging bieden zolang hij niet zelf in het licht wordt gebracht en aan het licht verwant wordt. Kijk, mijn lieve vrienden, hiermee is jullie twijfelachtige kwestie opgelost. Mocht er voor jullie nog iets duister zijn, deel het dan heel openhartig mee.
Hoofdstuk 25: Een bekeringstocht naar de betere stoïcijnen - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[12] De verstandsvertegenwoordiger zegt: de reden is wijzer dan jij kunt bevatten. Als we de dingen in het licht willen zien en zuiver belicht van elkaar willen onderscheiden, dan moeten we volgens de juiste wiskundige regels van de optiek, zelf niet in het licht gaan staan, maar op een plaats die voldoende in de schaduw ligt. Daardoor wordt ons gezichtsvermogen versterkt en zullen we de tegenoverliggende voorwerpen scherpomlijnd zien. Maar als je de ogen naar het licht toewendt, dan worden ze erdoor verblind en je zult de voorwerpen wazig en onduidelijk zien en steeds genoegen moeten nemen met hun schaduwzijde. En daarom ligt mijn woning wel van het lichtgevende voorwerp maar niet van het praktische licht afgewend. Daaruit kun je opmaken dat mijn woning niet afzijdig van het licht staat, maar wel naar het dienstbare licht goedberekend staat toegekeerd. Als je nog andere bezwaren vindt, zul je in mij altijd de onvermoeibare bereidwilligste man aantreffen, die je in alles wat maar in zijn vermogen ligt, tevreden zal stellen.
Hoofdstuk 25: Een bekeringstocht naar de betere stoïcijnen - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[13] De aanvoerder heeft nog een vraag aan de verstandspreses en zegt: ik zie nu weer hoe jij volgens de door jou goedberekende principes over alles denkt, spreekt en handelt. Daarom zou ik nog graag van jou willen vernemen, waarom jij je als verdediger van de lichtvoeding hebt gevestigd in zo'n onherbergzame streek, die voor de dierlijke maag evenmin als voor de geestelijke iets te bieden heeft. Is het niet erg jammer voor jou dat jij je niet in een rijkere streek hebt gevestigd, tot ware zegen van veel mensen die nog echt weinig verstand hebben? Daar zou je zelf meer voeding voor jouw geest vinden, waardoor je ook voor zwakke geesten een krachtige kost zou kunnen bereiden uit de veelheid van lichtstralen die jouw geest tegemoet komen.
Hoofdstuk 25: Een bekeringstocht naar de betere stoïcijnen - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[1] De verstandspreses: hoe bekijken jullie jezelf met betrekking tot het oneindige? Jullie zeggen: niet anders dan eindig en begrensd. Kijk, jullie geven met dit antwoord zelf al de algemene reden aan waarom ik voor mij deze streek als verblijfplaats heb gekozen. Daarom zeg ik jullie: werkelijk wijs is slechts hij, die de grenzen van zijn verstand heeft gevonden en dan met dit verstand inziet hoeveel er nodig is voor de verzadiging van zijn geest. Deze omgeving komt volkomen overeen met de door mijn verstand bepaalde grenzen en het devies van dat verstand luidt daarom: wees altijd tevreden met hetgeen overeenkomt met je beperktheid, ga nooit buiten de kring van je inzichten en ken en vind jezelf in deze kring; dan heb je het geluk van je leven in de meest volmaakte en jouw meest aansprekende vorm gevonden. Kijk, om die reden is deze omgeving, die jullie zeer onherbergzaam vinden, voor mij volkomen geschikt omdat ze niet meer biedt dan juist zoveel als overeenkomt met de grenzen van mijn verstand. Als ik derhalve iemand ergens mee van dienst kan zijn, dan kan ik dat toch alleen maar binnen de horizon van mijn inzichten; daarbuiten zou ik een leek zijn en niet in staat iemand ook maar de geringste dienst te bewijzen. Hieruit kunnen jullie opmaken waarom ik juist deze omgeving en geen andere heb gekozen om er te wonen. Mochten jullie echter denken dat ik mij door mijn wijsheid wellicht tot ijdelheid zou laten verleiden om voor anderen als een licht te stralen, dan zouden jullie je zeer in mij vergissen. Want mijn onwankelbare grondbeginsel luidt als volgt: als je iemand van dienst wilt zijn, ken dan goed de hele sfeer waarin je hem van dienst wilt zijn. Ken je die sfeer niet, blijf dan mooi thuis met je filantropie, want wie meer wil geven dan hij heeft, is of een dwaas of een bedrieger.
Hoofdstuk 26: Vervolg van het bezoek bij de stoïcijnen - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[19] Opdat jullie echter nog nader ervaren om welke verschillende redenen heel veel mensen hier belanden, zullen we ons nog verder voorwaarts begeven. Pas wanneer we hele gezelschappen zullen ontmoeten, zal jullie nog een veel groter licht opgaan en dan zullen jullie zien, met welke talrijke dwaasheden de tegenwoordig op aarde levende zogenaamde `betere mensheid' in wezen behept is en dat ze haar goede daden vooral uit eigenbelang verricht. En daarbij laten we het voor vandaag.
Hoofdstuk 30: Een geestelijk filosoof en een kwezel - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[4] De aanvoerder zegt: je hebt bij je wijze uiteenzetting gesproken over een bepaalde limiet van de horizon van jouw kennis en dat het heel onverstandig zou zijn zich buiten deze horizon te begeven. Dit laatste begrijpen we, want werkelijk, niemand kan iets doen dat zijn krachten te boven gaat, en wil hij dat toch, dan is hij zeker een dwaas in zoverre hij zijn grenzen wil overschrijden. Maar kijk, toen je geboren werd, had jouw verstand zeker niet zo'n uitgestrekte horizon als nu het geval is. Je hebt dus kennelijk de kleine horizon van je inzichten steeds meer en meer vergroot, zodat je door dit vergroten die horizon tot de tegenwoordige verbazingwekkende omvang hebt gebracht. Het is dus de vraag of zo'n horizon als reeds volkomen gefixeerd moet worden beschouwd of dat hij nog tot verdere uitbreiding in staat is. Ik voor mij ben van mening: ook al breidt het begrensde zijn horizon nog zo ver uit, het zal desondanks nog steeds zijn begrenzing houden en nooit het gevaar lopen de oneindigheid te vullen.
Hoofdstuk 26: Vervolg van het bezoek bij de stoïcijnen - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[5] De verstandspreses zegt: beste vrienden, jullie hebben aan de ene kant gelijk, aan de andere kant weer ongelijk. Als de mens zichzelf zou hebben geschapen, dan kon hij zichzelf ook zoveel geven als hij maar wilde, want hij zou in de oneindigheid geen gebrek hebben gevonden en dus was het ook aan hemzelf, de horizon van zijn inzichten naar believen voortdurend te vergroten. Daar de mens echter niet uit zichzelf is ontstaan, maar hem het leven gegeven is, is hem ook zijn horizon gegeven. Als jullie op aarde bijvoorbeeld een appel bekijken, dan zul je zien dat hij vanaf zijn ontstaan direct na het afvallen van de bloesem zijn horizon steeds verder uitbreidt. Is hij eenmaal tot volle rijpheid gekomen, dan kunnen jullie de appel vertellen wat je wilt, hij zal over zijn toestand niets anders kunnen zeggen dan: tot hier en niet verder, want mijn maat is vol! Maar waarom zou de appel jullie een dergelijk antwoord geven? Omdat hij eveneens een gegeven iets, maar niet een zichzelf scheppend iets is. Zouden jullie de appel nu nog verder willen laten uitdijen, dan is het toch duidelijk dat jullie hem stuk moeten maken. Kijk, bij de mens is het precies zo. Hij is een gegeven iets en niet een door zichzelf geschapen iets; daarom heeft hij ook zijn ontwikkelingsgebied gekregen. Wie dit gebied bereikt en dan voor zichzelf weet dat dit het hem toebedeelde gebied is, die is geheel zichzelf en wel zo volmaakt mogelijk. Blijft hij binnen dit gebied en benut hij dat niet geheel, dan is hij de stumperige slaaf van zichzelf en zal hij niet eens voor zichzelf bekwaam genoeg zijn. Wie zichzelf echter zodanig wil opblazen dat hij buiten zijn gebied komt, is een hoogmoedige dwaas die zichzelf te gronde richt. Het zal hem vergaan als een holle kogel die met kruit gevuld wordt aangestoken, waardoor dan het oppervlak van de kogel uit elkaar wordt gereten en de delen daarvan naar een verre horizon worden verplaatst. Maar vraag je eens af hoe het daarna met de totaliteit van de kogel staat.
Hoofdstuk 26: Vervolg van het bezoek bij de stoïcijnen - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[8] De verstandspreses zegt: als jullie hele verhaal geen hersenschim is, dan is wat betreft het zich concentreren van de oneindige macht en kracht in een of ander centrum, bepaald niets onmogelijks gelegen, omdat uitgaande van elk gegeven punt, oneindig veel lijnen denkbaar zijn. Wat de menswording van dit goddelijke kracht- en machtscentrum betreft, daar is wel het een en ander tegenin te brengen alhoewel het zuivere verstand zoiets juist niet als een volkomen tegenstrijdigheid kan aannemen. Dat echter dit Wezen dan hoofdzakelijk de liefde tot Hemzelf heeft geleerd, komt de zuivere denker voor als puur egoïsme van de kant van het goddelijke Wezen. Aanvaarden we bij het Goddelijk Wezen of bij de in zichzelf geconcentreerde oerkracht echter de egoïstische behoefte, dan houdt ze om te beginnen op absoluut te zijn; en zou men dit kunnen betwisten, dan staat al het bestaande een totale vernietiging te wachten.
Hoofdstuk 27: De overwinning en verlossing van een wijze stoïcijn - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[20] Kijk, beste vrienden, dit is nog een van de allerbeste manieren om zo'n pure verstandsgeest uit zijn sfeer te verlossen. Maar er zijn in deze voor jullie zichtbare omgeving nog heel veel van zulke geesten, bij wie het niet zo gemakkelijk gaat als bij deze. Dat is in het bijzonder het geval, wanneer zulke stoïcijnse verstandsgeesten daarbij als gevolg van hun geleerdheid ook nog een aanzienlijke graad van hoogmoed in zich hebben, wat nu juist niet zelden voorkomt. Het zou voor jullie niet goed zijn om zo'n bekeringsproces bij te wonen, want jullie kunnen gevoeglijk aannemen dat er niet zelden honderden pogingen mislukken. Zodoende zullen we ook deze streek weer verlaten en ons dieper in het middelste ravijn begeven. En daarmee genoeg voor vandaag.
Hoofdstuk 27: De overwinning en verlossing van een wijze stoïcijn - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[2] Jullie zeggen: het lijkt bijna alsof hier bewaarheid wordt wat de Heer tegen de kinderen van het licht zei over degenen die in de uiterste duisternis zullen worden uitgestoten: daar zal `geween en tandengeknars' hun lot zijn! Ja, ja, beste vrienden, dat wordt daar ook mee bedoeld en het heeft helemaal dezelfde betekenis. Wat echter geestelijk gezien onder het huilen en tandenknarsen en liet uitgestoten worden in de buitenste duisternis wordt verstaan, zullen jullie dadelijk niet eigen oren en ogen ervaren. Nog enkele schreden en kijk, we zijn al waar we willen zijn.
Hoofdstuk 31: Oord van duisternis. Daar is geween en tandengeknars - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[3] Wat zien jullie hier? Jullie zeggen: de aanblik is zo slecht nog niet; afgezien van de zeer uitgeteerde gezichten waaraan we hier reeds gewend zijn, ziet dit gezelschap er heel dragelijk uit. Het staat rondom een spreker die juist aanstalten maakt om een voordracht te houden.
Hoofdstuk 31: Oord van duisternis. Daar is geween en tandengeknars - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
...  817 - 818 - 819 - 820 - 821 - 822 - 823 - 824 - 825 - 826 - 827 - 828 - 829 - 830 - 831 - 832 - 833 - 834 - 835 - 836 - 837 - 838 - 839 - 840 - 841 - 842  ...