Boeken lezen en zoeken

Tekst:   Boek:Hfs:

16638 resultaten - Pagina 830 van 1110

...  818 - 819 - 820 - 821 - 822 - 823 - 824 - 825 - 826 - 827 - 828 - 829 - 830 - 831 - 832 - 833 - 834 - 835 - 836 - 837 - 838 - 839 - 840 - 841 - 842 - 843  ...
[6] Ja, jullie waren er altijd bij als het ging om het stichten van liefdadige instellingen en ik kan met diepe ontroering in mijn hart zeggen, dat jullie in de ware zin van het woord ware, edele en eerbiedwaardige burgers van de aarde waren. (Buitengewone bijval van alle kanten en men hoort de toehoorders met grote ontroering zeggen: heerlijke, goddelijke spreker, goddelijke man!)
Hoofdstuk 31: Oord van duisternis. Daar is geween en tandengeknars - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[8] Wat is nu jullie beloning voor zulke voortreffelijke en eervolle handelingen? Waar is de hooggeprezen hemel die beloofd was aan degenen die zich steeds als zuivere en voorbeeldige christenen hebben waargemaakt? (Zeer grote instemming van alle kanten en verscheidene stemmen zeggen nog klagend na: ja, waar is de bedrieglijke hemel waarvoor we om die te verwerven zoveel offers hebben gebracht?)
Hoofdstuk 31: Oord van duisternis. Daar is geween en tandengeknars - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[10] Waar is de rechtvaardige God voor wie jullie zo veel edele daden hebben verricht? Want er staat immers in het evangelie: wat jullie voor de armen zullen doen, dat hebben jullie voor Mij gedaan en jullie zullen daarvoor in de hemel een grote schat ontvangen. Verder staat er: met de maat waarmee jullie meten, zal ook voor jullie in overvloed gemeten worden. Welnu geëerde toehoorders, dat hebben jullie allemaal gedaan; jullie hebben duizend armen ondersteund en waren altijd bijzonder rechtvaardig naar maat en gewicht.
Hoofdstuk 31: Oord van duisternis. Daar is geween en tandengeknars - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[1] De verstandspreses zegt: beste vrienden, alvorens op deze vraag een deugdelijk antwoord te kunnen geven, is het noodzakelijk om verschillende zaken goed van elkaar te onderscheiden. Vooreerst moet het begrip `liefde' volkomen verstandelijk uiteengezet worden; pas dan zal men daaruit kunnen opmaken hoe ze zich verhoudt tot zichzelf en tot alles wat haar omgeeft. Het begrip `liefde' is niets anders en kan onmogelijk iets anders zijn dan een behoefte die zich uit en waarvan de oorzaak kennelijk niets anders kan zijn dan een gebrek aan datgene waarnaar de behoefte uitgaat. De behoefte lijkt op honger. Wanneer een mens een stevige honger heeft, dan heeft hij zo'n enorme eetlust dat hij er als het ware van overtuigd is dat hij op zijn minst een wereld moet opeten voordat zijn honger gestild zal zijn. Maar wat zegt de werkelijke ervaring over deze fantastische voorstelling? Niets anders dan: jij hongerige mens, eet maar een enkel pond brood en je zult voldoende verzadigd zijn! Kijk, precies hetzelfde is het geval met de meer geestelijke behoefte van het begrip `liefde'. De naar liefde hongerende mens is van mening dat hij de maag van zijn hart met de hele oneindigheid moet vullen voordat hij behoorlijk verzadigd wordt. Wat is echter de oorzaak van dit onzinnige verlangen? Deze is nergens anders te vinden dan in het niet verzadigd zijn van de horizon van eigen inzichten, waardoor dan noodgedwongen de ene leegte op de andere volgt; het ene gemis volgt op het andere en bijgevolg de ene behoefte op de andere. Liefde begeert verzadiging. Daar dit vermogen tot begeren echter een puur mechanische eigenschap van de geest is, woont in haar ook niet het vermogen om te beoordelen wat ze voor haar verzadiging moet verlangen. Omdat juist door dit vermogen tot begeren een leegte in het inzicht tot uiting komt, kan dit gebrek aan inzicht, wat hetzelfde is als helemaal geen inzicht, de voor zijn verzadiging noodzakelijke voeding dan ook niet beoordelen. Bij zo'n gelegenheid keren zulke leeghoofden zich dan met hun blinde vermogen om te begeren inderdaad naar het gebied van het oneindige en zijn dan van mening dat hen uit deze eeuwige hoorn van overvloed het ontbrekende als zogenaamde gebraden vogels in de mond zal vliegen. - Hoe ijdel zo'n echt waanidee eigenlijk is, ligt toch voor de hand, omdat zulke `oneindigheidliefhebbers' in plaats van een of andere volledige verzadiging slechts een steeds grotere honger krijgen. Dat is ook heel vanzelfsprekend en aan de hand van een natuurgetrouw voorbeeld ook goed te begrijpen. Stel je eens een gewoon hongerig mens voor met naast zich een korf met brood, terwijl hij zijn mond naar de oneindige ruimte toe steeds verder openspert, alsof hij de gehele aarde, de zon en de maan en de hele sterrenhemel zou willen verslinden, maar naar het brood naast zich niet omkijkt. Dan is het toch duidelijk dat hij met zijn honger naar de oneindigheid van uur tot uur hongeriger wordt en als hij niet spoedig naar de korf grijpt, tenslotte aan de hongerdood zal zijn overgeleverd. Hieruit kunnen jullie, geachte vrienden, toch zonder verdere uitleg gemakkelijk opmaken hoe het staat met de zogenaamde `liefde voor God'. De ware liefde voor God kan bijgevolg immers niets anders zijn en uit niets anders bestaan dan dat ieder willekeurig mens zijn inzichten tot aan de hem gegeven horizon moet naleven. - Deze verwezenlijking kan echter pas op gang komen wanneer de mens zich zelf en dus het hem gegeven domein heeft onderkend. Maar om dat te kun nen moet de mens heel zorgvuldig alle hindernissen uit de weg ruimen, zich van alle uiterlijke onbelangrijke behoeften bevrijden, en zich dan in zijcc eigen middelpunt begeven van waaruit het hem pas mogelijk wordt zijti hele horizon te overzien en zijn domein dan op te vullen met datgene wat hem is gegeven. Heeft hij dat met volharding en grote zelfverloochening tot stand gebracht, dan heeft hij ook zijn liefde of zijn begeren volkomen verzadigd. Wat hij van dit alles zal verteren, zal hij gemakkelijk meteen uit zijn eigen hem gegeven overvloed aanvullen. Dat is dan, vanuit het standpunt van het zuivere verstand bezien, een volledige en verzadigde liefde, die niet meer als honger maar steeds als een verblijdende verzadiging tot uitdrukking komt. Kijk, dat is nu voor mijn horizon de meest duidelijke opvatting. Kunnen jullie hier echter iets tegenin brengen dan kunnen jullie dat, zoals gezegd, even onbevangen doen als het mij vrij staat om te reageren op iedere tegenwerping.
Hoofdstuk 27: De overwinning en verlossing van een wijze stoïcijn - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[1] Kijk, daar zijn we alweer op onze eerste standplaats. Jullie zijn er wel wat huiverig voor om je daarin te begeven, maar het ravijn heeft tussen de steile rotswanden nog steeds zoveel ruimte, dat we heel gemakkelijk over de wat rotsachtige weg kunnen trekken. Op weg daarheen zullen jullie links en rechts veel nauwe, diepe ravijnen ontdekken. Aan de linker- of middagzijde hebben deze dalen volkomen dezelfde betekenis als die, welke we gezien hebben in het eerste dal links, waar de rijken van de aarde wonen. Het verschil bestaat alleen hieruit, dat de bewoners van deze dieperliggende dalen steeds armer zijn aan weldaden, alhoewel ze op aarde des te rijker waren aan aards vermogen.
Hoofdstuk 28: De dalen van rijken, geleerden, vernuft- en verstandsmensen - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[11] Maar waar is nu de schat in de hemel en waar de rijkelijk teruggegeven maat van alle weldaden die jullie als waarachtige christenen hebben gedaan? (Er klinkt nog na: ja, waar is dat alles?)
Hoofdstuk 31: Oord van duisternis. Daar is geween en tandengeknars - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[13] Hoe vaak hebben we op aarde bij verschillende bijzondere gelegenheden het `Te Deum laudamus' ingezet en hebben de priesters ons van alle kansels toegeschreeuwd: daar in het lichte rijk der hemelen zullen jullie pas het grote en eeuwige Te Deum laudamus inzetten. Geëerde toehoorders, veroorloof mij hier een vraag te stellen en die luidt als volgt:
Hoofdstuk 31: Oord van duisternis. Daar is geween en tandengeknars - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[14] Hoe zit het nu hier in dit prachtige hemelrijk met het zo hooggeprezen Te Deum laudamus? Jullie halen je schouders op; werkelijk, ik zou niet alleen met mijn schouders willen protesteren maar met mijn hele lichaam, als ik niet zou moeten vrezen dat daardoor mijn zeer wankele sprekerspodium mij van mijn hoge standplaats zou laten vallen. Ik denk, zonder voorbij te willen gaan aan iemands mogelijk goede mening, dat onze kelen door deze buitengewoon vette kost voor deze verheven hymne nauwelijks een klankvolle stem zullen krijgen; nu doet zich in deze helder verlichte hemel toch nog een heel gewichtige vraag voor, namelijk:
Hoofdstuk 31: Oord van duisternis. Daar is geween en tandengeknars - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[21] Toch vraag ik jullie, geachte toehoorders, mijn wens niet zonder meer als een vaste wet te beschouwen, want zoals ik al zei, moeten mijn slotwoorden slechts als een welgemeende wens worden opgevat. Als we ons echter steeds meer sociaal gaan gedragen, denk ik dat we juist daardoor met vereende krachten ons lot veel gemakkelijker zullen dragen dan wanneer iedereen dat alleen maar voor zichzelf doet. Ik van mijn kant zal altijd bereid zijn, zoveel liet maar in mijn vermogen ligt, jullie met mijn woorden intensief ter zijde te staan. Met deze wens en deze verzekering besluit ik mijn toespraak. (Algemene luide bijval van alle kanten.)
Hoofdstuk 31: Oord van duisternis. Daar is geween en tandengeknars - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[3] Jullie vragen waar al dat water eigenlijk vandaan komt, dat zich van weerskanten vanuit dalen in dit nauwe ravijn stort en er als een woeste bergbeek doorheen stroomt tot in de baai van de grote zee? Dit water betekent de kennis en de daaruit voortvloeiende nuttige toepassingen die zulke mensen door middel van hun verstand en vernuft langs proefondervindelijke weg hebben ontleend aan de natuurkundige eigenschappen van de dingen. Het water dat van rechts komt is, zoals jullie zien, veel troebeler. Dat stelt het vele onware voor dat in al die geleerde kennis voorhanden is, en het iets minder troebele dat van de linkerkant komt, betekent dat de rijken van de wereld met hu n geringe wetenschappelijke rijkdom toch beter wisten te rekenen dan de eigenlijke pure geleerden. Dat het water hier in dit ravijn samenkomt, betekent dat het vermogen van de wetenschap en het vermogen aan wereldse schatten altijd samengaan en tenslotte op hetzelfde neerkomen. Want de geleerde zoekt de wetenschap om door haar rijk te worden aan wereldse schatten; maar degene die rijk is aan wereldse schatten, zoekt de wetenschap om met behulp daarvan zijn vermogen nog groter te maken. Dat is de reden dat jullie het water van links ook lang niet zo sterk zien bruisen als dat van rechts. Dat betekent bovendien dat degene die rijk is aan wereldse schatten zich steeds op een politieke manier onder de geleerden weet te bewegen om van hun geleerdheid het een of het ander voor zijn speculatieve behoefte te bemachtigen. Dit weten we nu ook en daarom kunnen we onze reis weer vervolgen.
Hoofdstuk 28: De dalen van rijken, geleerden, vernuft- en verstandsmensen - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[7] Jullie zouden wel graag wat licht willen hebben, zodat we plaatselijk toch wat konden waarnemen? Maar ik zeg jullie: het zou ons niet goed bekomen als we ons hier van licht zouden bedienen, want we zouden dan dadelijk door de bewoners van deze streek bijna zo omringd zijn als een wormpje dat op een mierenhoop valt. Heb nog maar wat geduld; onze ogen zullen zich spoedig zo verwijden dat we evenals een nachtuil ook in dit duister wat te zien zullen krijgen. Laten we daarom nog iets verder lopen. Wel, zien jullie al iets? Jullie zeggen: heel zwak beginnen we al waar te nemen dat de grond waarop we staan overwegend uit louter zand bestaat; en daar voor ons lijkt zich iets te bewegen.
Hoofdstuk 28: De dalen van rijken, geleerden, vernuft- en verstandsmensen - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[4] Kijk, ginds nog tamelijk ver op de achtergrond rijst een rechte hoge stenen muur op. Daar houdt ons dal links en rechts ook op. Soms opent zich deze muur en er ontstaat een ruime kloof. Als men er op dat moment is, kan men daarin doordringen, maar als men zo'n moment niet treft, dan is daar geen doorgang mogelijk. Jullie vragen: ook niet op de manier waarop wij ons in de noordelijke omgeving op de bergen hebben verplaatst? Ik zeg jullie: hier ook niet op die manier, en wel omdat jullie nog iets aards in je hebben. Wij zullen echter toch het moment aantreffen waarop de muur zich zal openen. En omdat zich meteen achter de muur een hele grote vlakte uitstrekt, zullen we tot aan het moment dat de wand zich weer sluit gemakkelijk door de tamelijk brede spleet komen. Kijk, nu zijn we reeds bij de muur; heb maar wat geduld, hij zal weldra opengaan. Ik zeg nu: open je! En de machtige muur wijkt al uiteen. Nu is de spleet groot genoeg; dus maar vlug erdoorheen! We zijn de spleet gelukkig gepasseerd en kijk nu eens om, de muur is alweer stevig gesloten.
Hoofdstuk 28: De dalen van rijken, geleerden, vernuft- en verstandsmensen - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[9] Wat doe jij hier, armzalig wezen? Waar kom je vandaan? De gestalte zegt: ik ben al ongeveer drie aardjaren in deze omgeving, loop rond als een wild dier maar vindt niets, waarmee ik mijn grote honger kan stillen. Waarom ik na mijn sterven op aarde in zo'n miserabele omgeving moest belanden, weet ik echt niet. Ik was op aarde een vooraanstaande heer en bekleedde een hoge functie. Deze functie heb ik steeds als een rechtschapen en trouwe ambtenaar uitgeoefend. Ik liet me door niets omkopen, maar handelde streng volgens de wet, vervulde zodoende mijn plicht en werd door iedereen geacht. Ik werd zelfs door mijn koning gewaardeerd en onderscheiden. Ik deed met mijn verdiende salaris vrijwillig veel goeds en leefde in ieder opzicht voorbeeldig, hetgeen navolging verdiende. Toen ik tenslotte het tijdelijke verliet, kwam ik in deze afschuwelijke omgeving terecht, waarin ik, zoals gezegd, reeds ongeveer drie jaar lang rondzwerf, en nergens is een uitweg te vinden.
Hoofdstuk 28: De dalen van rijken, geleerden, vernuft- en verstandsmensen - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[10] En ik, jullie gids, vraag hem verder: mijn beste vriend, dat mag dan wel waar zijn, maar heb je bij het uitoefenen van je functie wel ooit eens aan Christus de Heer gedacht en geloofd? Heb je ooit uit liefde voor Hem iets gedaan? Heb je wel alle nog zo eenvoudige mensen als jouw broeders beschouwd? Zeg eens, hoe staat het daarmee? De armzalige zegt: hoe kan een ontwikkeld man in zo'n oudewijven-Christus geloven? Desondanks heb ik echter om niemand in politiek opzicht te ergeren, aan alle christelijke dwaasheden deelgenomen. Wie kan zo dwaas zijn om van een man die een hoge staatspost bekleedt, te verlangen dat hij de ruwe straatlummels als zijn broeders beschouwt? En om iets uit liefde voor de oudewijven-Christus te doen, zou men toch werkelijk eerst zo dwaas moeten worden om aan zo'n Christus te geloven om pas dan te zien of men uit een zekere liefde voor Hem iets zou kunnen doen. Desondanks geloofde ik toch in een God en dacht vaak bij mezelf: als deze God rechtvaardig is, wat Hij toch kennelijk moet zijn, dan moet Hij, indien er na de dood een leven is, een rechtvaardig man als ik ook volle gerechtigheid laten wedervaren. Dat er leven is na de dood ondervind ik al drie afschuwelijke jaren lang; want zo lang zal het wel zijn dat ik hier rondzwerf als een wild dier. Maar helaas moet ik in deze toestand ondervinden dat er geen God bestaat; want zou er een of andere God bestaan, dan zou Hij mij even goed moeten behandelen als mijn koning dat heeft gedaan. Daar echter zeker alles het werk van het blinde toeval is, ben ik dan ook weer in dit blinde toeval teruggevallen en moet nu maar afwachten wat dit weer van mij zal maken. Hebben jullie soms iets voor mijn maag, geef me dan iets te eten, want ik ben buitengewoon hongerig en heb behalve een toevallig gevonden mosplantje geen voedsel.
Hoofdstuk 28: De dalen van rijken, geleerden, vernuft- en verstandsmensen - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
[22] Zoals jullie zien, komt de spreker heel behoedzaam van zijn wankele sprekerspodium en wordt door het hele gezelschap heel vriendelijk onthaald. Velen drukken hem de hand en zeggen: in gezelschap van een man die het hart op de juiste plaats heeft, is het overal goed toeven. Daarom zijn we heel blij, jou, lieve en dierbare vriend, te hebben gevonden en willen we je heel graag in alles volgen, wat er ook gebeurt.
Hoofdstuk 31: Oord van duisternis. Daar is geween en tandengeknars - Jakob Lorber - De Geestelijke zon (deel 1)
...  818 - 819 - 820 - 821 - 822 - 823 - 824 - 825 - 826 - 827 - 828 - 829 - 830 - 831 - 832 - 833 - 834 - 835 - 836 - 837 - 838 - 839 - 840 - 841 - 842 - 843  ...